ECLI:NL:CRVB:2018:1540

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 mei 2018
Publicatiedatum
28 mei 2018
Zaaknummer
15/8004 AW. e.v.
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van wachtgeld bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd en verboden onderscheid naar leeftijd

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op 24 mei 2018 in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van verschillende rechtbanken. De zaak betreft de beëindiging van wachtgeld voor burgerambtenaren van het Ministerie van Defensie bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Appellant, de Minister van Defensie, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissingen van de rechtbanken die oordeelden dat de beëindiging van het wachtgeld op basis van leeftijd een verboden onderscheid oplevert volgens de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid. De rechtbanken hadden zelf in de zaken voorzien door de toekenningsbesluiten te herroepen en de einddatum van de wachtgelduitkeringen te bepalen op het moment dat betrokkenen de pensioengerechtigde leeftijd bereiken. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbanken ten onrechte zelf in de zaken hebben voorzien en dat appellant nieuwe beslissingen moet nemen. De Raad benadrukt dat appellant de vrijheid heeft om het geconstateerde gebrek op een rechtens houdbare wijze te herstellen. De uitspraak vernietigt de eerdere beslissingen van de rechtbanken voor zover deze zelf in de zaken hebben voorzien en draagt appellant op om nieuwe beslissingen te nemen, waarbij beroepen tegen deze besluiten slechts bij de Raad kunnen worden ingesteld. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/8004 AW e.v. (zie bijlage)
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag van
21 april 2016, 15/578, 15/589 en 16/139, de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
19 oktober 2015, 15/318, de uitspraken van de rechtbank Limburg van 12 januari 2016,
14/3481, en van 27 mei 2016, 15/1078, de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van 29 maart 2016, 15/3739, 15/3754 en 15/1635 en van 7 april 2016, zoals gerectificeerd op
19 april 2016, 15/4692, en de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van
21 juli 2016, 15/8253
Partijen:
de Minister van Defensie, thans de Staatssecretaris van Defensie (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats 1] en tien anderen, zoals vermeld op de bij deze uitspraak
behorende lijst (betrokkenen)
Datum uitspraak: 24 mei 2018
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroepen ingesteld.
Betrokkenen hebben een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Betrokkenen waren als burgerambtenaar werkzaam bij het Ministerie van Defensie. Aan hen is met ingang van verschillende data overtolligheidsontslag verleend met toepassing van artikel 116, eerste lid, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie en het Sociaal Beleidskader Defensie 2004. Bij besluiten van verschillende data (toekenningsbesluiten) heeft appellant aan betrokkenen aansluitend aan hun ontslag wachtgeld op grond van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie toegekend tot de eerste dag van de maand volgende op die waarin zij de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt. Bij besluiten van verschillende data (bestreden besluiten) heeft appellant de toekenningsbesluiten gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraken hebben de rechtbanken de beroepen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd wegens verboden onderscheid op grond van leeftijd en zelf in de zaken voorzien door de toekenningsbesluiten te herroepen voor zover het de einddatum van de wachtgelduitkering betreft en te bepalen dat het wachtgeld van betrokkenen wordt beëindigd met ingang van de datum waarop betrokkenen de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet (AOW) bereiken.
3. Appellant heeft zich, voor zover thans nog van belang, op de hierna te bespreken grond tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant betwist niet langer dat beëindiging van het wachtgeld bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd zonder enige vervangende voorziening voor betrokkenen een verboden onderscheid naar leeftijd oplevert als bedoeld in de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid. Volgens appellant hebben de rechtbanken echter ten onrechte zelf in de zaken voorzien door de toekenningsbesluiten te herroepen voor zover het de einddatum van de wachtgelduitkering betreft en te bepalen dat het wachtgeld van betrokkenen wordt beëindigd met ingang van de datum waarop betrokkenen de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW bereiken.
4.2.
De beroepsgrond van appellant dat de rechtbanken ten onrechte zelf in de zaken hebben voorzien door de toekenningsbesluiten te herroepen voor zover het de einddatum van de wachtgelduitkeringen betreft en te bepalen dat het wachtgeld van betrokkenen wordt beëindigd met ingang van de datum waarop betrokkenen de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW bereiken, slaagt. Appellant heeft vanwege de aard van de materie een zekere mate van vrijheid in de totstandbrenging van nieuwe besluitvorming. Het was dan ook aan appellant om het geconstateerde gebrek - het verboden onderscheid naar leeftijd - op een rechtens houdbare wijze te herstellen (vergelijk ook de uitspraken van de Raad van 18 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2617, en 22 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:528).
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraken moeten worden vernietigd voor zover de rechtbanken zelf in de zaken hebben voorzien door de toekenningsbesluiten te herroepen voor zover het de einddatum van de wachtgelduitkeringen betreft en te bepalen dat het wachtgeld van betrokkenen wordt beëindigd met ingang van de datum waarop betrokkenen
de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW bereiken. Appellant dient nieuwe beslissingen te nemen. De Raad zal verder met toepassing van
artikel 8:113, tweede lid, van de Awb bepalen dat - onverhoopte - beroepen tegen de nieuwe beslissingen slechts bij hem kunnen worden ingesteld.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraken voor zover de rechtbanken zelf in de zaken hebben voorzien door de toekenningsbesluiten te herroepen voor zover het de einddatum van de wachtgelduitkeringen betreft en te bepalen dat het wachtgeld van betrokkenen wordt beëindigd met ingang van de datum waarop betrokkenen de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW bereiken;
  • draagt appellant op nieuwe beslissingen te nemen en bepaalt dat beroepen tegen deze besluiten slechts bij de Raad kunnen worden ingesteld.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2018.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) P.W.J. Hospel

LO

Lijst van betrokkenen:
Procedurenummers betrokkenen
15/8004 AW [betrokkene 2] te [woonplaats 4]
16/489 AW [betrokkene 3] te [woonplaats 3]
16/3047 AW [betrokkene 4] te [woonplaats 5]
16/3048 AW [betrokkene 5] te [woonplaats 6]
16/3050 AW [betrokkene 6] te [woonplaats 7]
16/3484 AW [betrokkene 7] te [woonplaats 8]
16/3706 AW [betrokkene 8] te [woonplaats 9]
16/3707 AW [betrokkene 9] te [woonplaats 10]
16/3710 AW [betrokkene 9] te [woonplaats 11] , Duitsland
16/4564 AW [betrokkene 10] te [woonplaats 12]
16/5747 AW [betrokkene 11] te [woonplaats 13]