In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant ontving sinds 14 januari 2013 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven heeft de bijstand van appellant ingetrokken en een bedrag van € 20.660,80 teruggevorderd, omdat appellant niet had gemeld dat hij beschikte over bankrekeningen met een saldo dat de vermogensgrens overschreed. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de bedragen op de rekeningen niet als vermogen moeten worden aangemerkt, omdat het ging om leningen van familie. De Raad heeft vastgesteld dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door de rekeningen niet te melden. De Raad heeft de intrekking van de bijstand en de terugvordering in stand gelaten, maar heeft het college opgedragen om het terugvorderingsbedrag opnieuw vast te stellen, omdat dit niet correct was berekend. De Raad heeft ook geoordeeld dat de verzoeken om schadevergoeding zijn afgewezen, omdat niet duidelijk is of appellant schade heeft geleden. De uitspraak is gedaan op 22 mei 2018.