2.2.Het hoger beroep van betrokkene betreft de door de rechtbank toegepaste berekening van de salarisgarantie, alsmede het oordeel van de rechtbank dat geen aanspraak bestaat op een tegemoetkoming voor extra reiskosten. Het incidenteel hoger beroep van de Kamer betreft de gegrondverklaring van het beroep op het punt van de salarisgarantie.
3. Naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
Het hoger beroep van betrokkene - salarisgarantie
3.1.1.Artikel 49gg, eerste lid, van het ARAR, zoals dat luidde ten tijde van belang, bepaalt dat aan de VWNW-kandidaat een salarisgarantie gedurende twee jaar wordt toegekend
indien hij een aangeboden functie aanvaardt waarvan de berekeningsbasis lager is dan de berekeningsbasis in de laatstelijk door de VWNW-kandidaat vervulde functie. Ingevolge het tweede lid van deze bepaling wordt bij aanvaarding van een functie buiten de sector Rijk voor de berekeningsbasis uitgegaan van de aldaar geldende vaste inkomensbestanddelen.
3.1.2.Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling salarisgarantie en salarissuppletie
bij het van werk naar werk beleid (Regeling; Stcrt. 2016, 1206), zoals dat luidde ten tijde van belang, wordt de hoogte van de salarisgarantie bepaald door het verschil tussen de berekeningsbasis van de laatstelijk vervulde functie en de berekeningsbasis van de functie waarin de voormalige VWNW-kandidaat is geplaatst binnen de sector Rijk of welke hij heeft aanvaard buiten de sector Rijk. Het tweede lid van genoemd artikel bepaalt dat tot de vaste inkomensbestanddelen van een functie buiten de sector Rijk als bedoeld in artikel 49gg, tweede lid, van het ARAR in ieder geval worden gerekend het salaris, de vakantie-uitkering, een vaste eindejaarsuitkering, een vaste winstdelingsuitkering en overige vaste beloningen.
3.1.3.Vast is komen te staan dat betrokkene maandelijks een bedrag van € 890,- bruto ontvangt als zogeheten norm-leasebijdrage. Deze bijdrage komt in de plaats van het gebruik van een leaseauto, waarvan betrokkene heeft afgezien. Voor zover betrokkene daadwerkelijk reiskosten maakt, ontvangt hij daarvoor een vergoeding van € 0,19 per kilometer. Deze vergoeding komt in mindering op de bruto bijdrage, waardoor de bijdrage voor dat deel netto wordt gemaakt. Betrokkene heeft, ondanks een door de Kamer uitdrukkelijk gedaan verzoek daartoe, niet inzichtelijk willen maken welk deel van de genoemde vergoeding van € 890,- bruto, daadwerkelijk is aangewend ter dekking van gemaakte reiskosten. In beroep noch in hoger beroep zijn door betrokkene hierover nadere gegevens verstrekt. In de door hem overgelegde salarisspecificatie van maart 2016 staan geen reiskosten vermeld. Onder deze omstandigheden rest er niets anders dan, zoals de Kamer ook heeft gedaan, de gehele bruto vergoeding als vaste beloning te rekenen tot de vaste inkomensbestanddelen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Regeling. In zoverre is de salarisgarantie dus niet tot een te laag bedrag vastgesteld. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
3.2.1.Op grond van artikel 4, tweede lid, van de Regeling, zoals dat luidde ten tijde van belang, wordt bij een vermeerdering van de arbeidsduur van de voormalige VWNW-kandidaat, voor het vaststellen van de hoogte van de salarisgarantie de berekeningsbasis van de nieuwe functie vermenigvuldigd met de arbeidsduurfactor behorende bij de oorspronkelijke functie.
3.2.2.Betrokkene is van mening dat bij het berekenen van de salarisgarantie ten onrechte rekening is gehouden met een arbeidsduurfactor van 1. Ook daarin kan hij niet worden gevolgd. Onder arbeidsduurfactor moet, gelet op artikel 2, aanhef en onder h, van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (BBRA), worden verstaan de breuk, waarvan de teller bestaat uit de voor de ambtenaar vastgestelde arbeidsduur en de noemer bestaat uit het getal 36. In artikel 3, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit Kamer van Koophandel is evenwel bepaald dat bij toepassing op het personeel van de Kamer, van bij of krachtens het ARAR of het BBRA gestelde regels inzake een aanspraak, een verplichting of een voorwaarde waaraan een arbeidsduur van 36 uur per week ten grondslag ligt, deze aanspraak, verplichting of voorwaarde steeds wordt herleid tot een aanspraak, verplichting of voorwaarde waaraan een arbeidsduur van 38 uur per week ten grondslag ligt. In dit geval bestond de noemer dus uit het getal 38. Dat betekent dat de arbeidsduurfactor behorende bij de oorspronkelijke functie van betrokkene, die bij de Kamer van Koophandel een dienstverband had van 38 uur per week, 38/38, dat wil zeggen 1, bedroeg. Dat betrokkene in zijn nieuwe functie 40 uur per week is gaan werken, kan dat niet anders maken. De berekeningsbasis diende dus met 1 te worden vermenigvuldigd, en bleef daarmee, ondanks de vermeerdering van het aantal door betrokkene te werken uren, gelijk. Het in de toelichting bij artikel 4 van de Regeling uitgewerkte voorbeeld van een VWNW-kandidaat die van een dienstverband van 32 uur naar een dienstverband van 36 uur per week gaat, brengt de Raad niet tot een ander oordeel. De tekst van artikel 4, tweede lid, van de Regeling biedt niet de mogelijkheid om bij het maken van de daar bedoelde rekensom van iets anders uit te gaan dan van de arbeidsduurfactor in de oorspronkelijke functie, zoals zojuist beschreven. Wat in de toelichting staat kan dat, nog los van het feit dat het daar uitgewerkte voorbeeld niet identiek is aan de situatie van betrokkene en juist ook naar de letter van artikel 4, tweede lid, van de Regeling tot een andere uitkomst leidt, niet anders maken. Ook in zoverre is de rechtbank dus tot een juist oordeel gekomen.
Het hoger beroep van betrokkene – tegemoetkoming extra reiskosten
3.3.1.Artikel 49kk van het ARAR draagt de titel “Duur en omvang van de tegemoetkoming extra reiskosten”. Op grond van het eerste lid van deze bepaling, zoals dat luidde ten tijde van belang, bedraagt, in afwijking van artikel 12b1, derde lid, van het Verplaatsingskostenbesluit 1989, de in het eerste en tweede lid van dat artikel bedoelde tegemoetkoming voor VWNW-kandidaten na plaatsing op grond van de bepalingen van dit hoofdstuk, het eerste en
tweede jaar 100%, het derde jaar 75%, het vierde jaar 50% en het vijfde jaar 25% van de tegemoetkoming.
3.3.2.Betrokkene bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat dit artikellid in zijn geval niet van toepassing is. Volgens betrokkene is er geen verband met artikel 49jj, waarin de aflopende vergoeding voor extra reistijd is geregeld. Betrokkene betwist weliswaar niet langer het aanmerken van [plaatsnaam 2] als zijn (formele) plaats van tewerkstelling, wat betekent dat van extra reistijd als bedoeld in artikel 49jj geen sprake is, maar volgens betrokkene heeft de rechtbank ten onrechte aangenomen dat daarmee ook artikel 49kk toepassing mist.
3.3.3.Op zichzelf beschouwd kan betrokkene worden gevolgd in zijn standpunt dat een directe samenhang tussen de artikelen 49jj en 49kk van het ARAR niet met zo veel woorden uit de tekst van deze bepalingen valt af te leiden. De Raad deelt niettemin het oordeel van de rechtbank dat er in dit geval geen aanleiding bestond tot toekenning van een tegemoetkoming voor extra reiskosten op grond van laatstgenoemde bepaling. Het eerste lid van artikel 49kk beoogt blijkens de Nota van Toelichting, in aansluiting op artikel 12b1 van het Verplaatsingskostenbesluit 1989, waarin dit is geregeld in geval van gedwongen plaatsing na reorganisatie, te regelen dat in VWNW-situaties meer reiskosten dan gebruikelijk in aanmerking komen voor vergoeding. In dit geval is evenwel niet gebleken dat er überhaupt reiskosten voor rekening van betrokkene blijven. Betrokkene ontvangt immers de onder 3.1.3 genoemde bruto bijdrage, die hij in de vorm van een netto vergoeding kan aanwenden ter voldoening van zijn reiskosten. Betrokkene heeft benadrukt dat hij zelden of nooit naar de formele plaats van tewerkstelling in [plaatsnaam 2] reist. Van voor rekening van betrokkene blijvende kosten voor dagelijks woon-werkverkeer naar die plaats is dus geen sprake, zodat er ook geen grond is voor de door betrokkene gewenste vergoeding daarvan - laat staan dat er, zoals betrokkene tevens heeft bepleit, reden bestaat om deze niet bestaande kosten van fictief woon-werkverkeer naar [plaatsnaam 2] ook nog eens in mindering te brengen op de berekeningsbasis ter bepaling van de salarisgarantie.