ECLI:NL:CRVB:2018:1490

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 mei 2018
Publicatiedatum
18 mei 2018
Zaaknummer
17/304 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op ziekengeld en discriminatieverbod in het kader van de EZWb

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 mei 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. Appellant, die eerder ziek was uitgevallen, had geen recht meer op ziekengeld volgens het Uwv, omdat hij in staat werd geacht om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Appellant stelde dat zijn medische beperkingen waren onderschat en dat hij als 'medische afzakker' moest worden aangemerkt, wat zou betekenen dat zijn eerdere functie als maatman moest worden beschouwd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen strijd was met het discriminatieverbod van artikel 14 van het EVRM. De Centrale Raad bevestigde deze uitspraak, oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant per 20 juni 2015 geschikt was voor de geselecteerde functies en dat er geen objectieve medische redenen waren om aan te nemen dat appellant niet in staat was om zijn eerdere functie te hervatten. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

17.304 ZW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
1 december 2016, 15/6883 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 17 mei 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J. Klinkert, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 14 maart 2018 heeft mr. Klinkert zich onttrokken als gemachtigde.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2018. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als [functie 1] . Op 12 oktober 2009 is hij met psychische klachten voor dit werk uitgevallen. Per 1 januari 2011 is het dienstverband beëindigd en is appellant ziek uit dienst gegaan. Het Uwv heeft appellant met ingang van
26 april 2011 voor zijn werkzaamheden als [functie 1] hersteld verklaard. Appellant is vervolgens in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Van 10 oktober 2011 tot 10 april 2012 is appellant voor gemiddeld 25,98 uur per week werkzaam geweest als [functie 2] . Vanuit een situatie van werkloosheid heeft appellant zich op 18 oktober 2013 ziek gemeld. Hij is per 13 januari 2014 hersteld verklaard. Op
24 februari 2014 heeft appellant zich opnieuw ziek gemeld. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts van het Uwv appellant op 9 maart 2015 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 april 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten. De arbeidsdeskundige heeft zes functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Bij besluit van 19 mei 2015 is vastgesteld dat appellant met ingang van 20 juni 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij op 23 februari 2015 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 14 oktober 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en – met veroordeling van het Uwv in de proceskosten en tot vergoeding van het door appellant betaalde griffierecht – de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand gelaten. De rechtbank heeft allereerst geoordeeld dat de EZWb niet in strijd is met het discriminatieverbod zoals neergelegd in (onder meer) artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Voorts heeft de rechtbank het medisch onderzoek naar de bij appellant bestaande medische beperkingen zorgvuldig geacht en geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van de in de FML van 24 april 2015 neergelegde medische beperkingen. De stelling van appellant dat als maatman de [functie 1] dient te gelden en hij als ‘medische afzakker’ dient te worden aangemerkt, is door de rechtbank verworpen omdat niet gebleken is dat appellant om objectief medische redenen genoodzaakt was de lager betaalde functie van [functie 2] met een kleinere urenomvang te accepteren. De rechtbank heeft ten slotte geoordeeld dat het Uwv in bezwaar ten onrechte niet de geschiktheid voor de geselecteerde functies heeft gemotiveerd, op grond waarvan het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Gelet op de in beroep gegeven nadere motivering door een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de rechtbank geen reden gezien te twijfelen aan de geschiktheid van de drie aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellant.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant de uitspraak van de rechtbank bestreden, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand zijn gelaten. Appellant heeft daarbij zijn standpunt herhaald dat zijn medische beperkingen zijn onderschat en er bij hem sprake is van een zogeheten ‘medische afzakker’, op grond waarvan de chauffeur touringcar als maatman dient te worden genomen. Ten slotte acht appellant de EZWb in strijd met het in artikel 14 van het EVRM vervatte discriminatieverbod.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het beroep van appellant op strijd met het discriminatieverbod van artikel 14 van het EVRM slaagt niet. De rechtbank heeft dit beroep van appellant terecht afgewezen. Verwezen wordt kortheidshalve naar de uitspraak van de Raad van 6 september 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:3199) en hetgeen in die uitspraak over het discriminatieverbod is overwogen.
4.2.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.3.
Wat appellant in hoger beroep over zijn medische beperkingen heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden die hij bij de rechtbank heeft ingediend en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgelegde belastbaarheid van appellant. De rechtbank heeft op overtuigende wijze gemotiveerd waarom die aanleiding niet is gezien. De overwegingen van de rechtbank op dit punt worden geheel onderschreven.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid is appellant per 20 juni 2015 geschikt te achten voor de in het kader van de EZWb geselecteerde functies van productiemedewerker metaal- en elektro-industrie, sorteerder/controleur en productiemedewerker industrie. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 28 oktober 2016 afdoende gemotiveerd dat de aan die functies verbonden belasting de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
4.5.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat appellant niet als ‘medische afzakker’ kan worden aangemerkt, en dat er geen aanleiding bestaat de [functie 1] als maatman aan te merken. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen gegevens zijn waaruit kan worden afgeleid dat het voor appellant als gevolg van een objectief medische noodzaak niet meer mogelijk was te hervatten als [functie 1] en hij om medische redenen genoodzaakt was de lager betaalde functie van [functie 2] te accepteren. Daarbij wordt betrokken dat aan de arbeidsovereenkomst van appellant als [functie 1] per
1 januari 2011 een eind is gekomen doordat zijn dienstverband voor bepaalde tijd niet is verlengd. Appellant is daarna per 26 april 2011 hersteld verklaard voor zijn werkzaamheden als [functie 1] . Vanuit een situatie van werkloosheid heeft appellant vervolgens werkzaamheden als [functie 2] aanvaard.
5. De overwegingen 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
7. Het verzoek om schadevergoeding zal worden afgewezen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en
D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2018.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) J.R. Trox

TM