ECLI:NL:CRVB:2018:1439
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending van de wettelijke inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante ontving vanaf 24 oktober 2011 een inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ) en vanaf 1 januari 2012 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft de bijstand per 1 oktober 2012 ingetrokken, omdat appellante studiefinanciering ontving.
Naar aanleiding van een onderzoek door de gemeente Den Haag, dat werd gestart na informatie van de politie over de ex-partner van appellante, is vastgesteld dat appellante geen melding heeft gemaakt van substantiële contante stortingen en opnames op haar bankrekeningen, alsook het bezit van een Range Rover. Het college heeft op basis van deze bevindingen de bijstandsverlening herzien en een bedrag van € 12.798,17 teruggevorderd.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij niet in strijd heeft gehandeld met de wettelijke inlichtingenverplichting. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante wel degelijk deze verplichting heeft geschonden, aangezien zij geen melding heeft gemaakt van de relevante financiële feiten die van invloed konden zijn op haar recht op bijstand.
De Raad heeft de beroepsgrond van appellante dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, verworpen. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.