In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die sinds 9 januari 2013 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had aanvragen ingediend voor bijzondere bijstand voor kosten van rechtshulp en een overbruggingsuitkering. Het college van burgemeester en wethouders van Leiden heeft deze aanvragen afgewezen, omdat de financiële situatie van appellante niet inzichtelijk was en zij mogelijk recht had op algemene bijstand. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet in de gemeente Leiden woonde, maar in Alphen aan den Rijn, en dat dit van invloed was op haar recht op bijstand. De Raad heeft de afwijzing van de aanvragen door het college bevestigd, maar heeft ook geconstateerd dat het college niet deugdelijk had gemotiveerd waarom de aanvragen waren afgewezen. Desondanks heeft de Raad besloten om het bestreden besluit in stand te laten op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat appellante niet benadeeld was door de motiveringsgebreken. De Raad heeft het college wel veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.503,-, en heeft bepaald dat het college het griffierecht van in totaal € 168,- aan appellante moet vergoeden.