ECLI:NL:CRVB:2018:1383
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering in verband met kasstortingen en bijschrijvingen op bankrekeningen
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van bijstandsuitkering van appellant, die sinds 19 april 2011 bijstand ontving op grond van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft na een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand, vastgesteld dat appellant kasstortingen en bijschrijvingen op zijn bankrekeningen heeft ontvangen zonder deze te melden. Dit leidde tot een besluit van het college om de bijstand over een bepaalde periode te herzien en de gemaakte kosten terug te vorderen. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij zijn eigen uitkeringsgeld heeft teruggestort en dat de kasstortingen niet als middelen van bijstand moeten worden aangemerkt.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het college terecht heeft vastgesteld dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van de kasstortingen. De Raad heeft vastgesteld dat de kasstortingen en bijschrijvingen als middelen in de zin van de PW moeten worden aangemerkt, en dat appellant niet heeft aangetoond dat deze bedragen afkomstig waren van eerder opgenomen uitkeringsgeld. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij de herziening van de bijstand en de terugvordering zijn gehandhaafd.
De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenverplichting voor bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.