Uitspraak
16.3569 WIA
OVERWEGINGEN
WGA-loonaanvullingsuitkering met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 100.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van appellante, die sinds 2008 met spier- en gewrichtsklachten en psychische klachten uitgevallen is voor haar werk als interieurverzorgster. Appellante ontving een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet WIA, met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 100. Na een verzoek om herbeoordeling in 2015, concludeerde het Uwv dat appellante niet duurzaam arbeidsongeschikt was, omdat er behandelmogelijkheden waren die op termijn verbetering konden brengen in haar situatie. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond, wat leidde tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad beoordeelt of de oordeelsvorming van de artsen van het Uwv over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid voldoet aan de wettelijke eisen. De Raad concludeert dat de artsen voldoende onderbouwd hebben dat er op de datum in geding (23 juni 2015) behandelmogelijkheden waren met een reële verwachting van verbetering. De Raad wijst erop dat de verzekeringsarts bij zijn beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid een zorgvuldige afweging van feiten en omstandigheden moet maken. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak voor appellante om haar standpunt te onderbouwen met relevante medische informatie. De Raad wijst ook het verzoek van appellante om een onafhankelijk deskundige te benoemen af, omdat er geen twijfel is gerezen over de juistheid van het standpunt van het Uwv. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.