ECLI:NL:CRVB:2018:473

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2018
Publicatiedatum
20 februari 2018
Zaaknummer
17/3837 ZVW-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen de behandelend rechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2018 uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van verzoeker, die in hoger beroep was gegaan tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Amsterdam. Het wrakingsverzoek was ingediend op basis van vermeende vooringenomenheid van de behandelend rechter, M.A.H. van Dalen-van Bekkum, en was gebaseerd op informatie van haar LinkedIn-pagina. De Raad oordeelde dat de gronden van het wrakingsverzoek niet gericht waren tegen de persoon van de behandelend rechter, maar tegen de Raad als zodanig, wat niet in overeenstemming is met de vereisten van de wrakingsregeling. Bovendien werd vastgesteld dat verzoeker niet tijdig had gereageerd op de informatie over de behandelend rechter, aangezien hij al eerder op de hoogte was gesteld van haar functies. Hierdoor werd het verzoek om wraking niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van wrakingsverzoeken en de noodzaak om deze te richten tegen de persoon van de rechter in plaats van tegen de instantie als geheel.

Uitspraak

17.3837 ZVW-W, 17/3838 ZVW-W, 16/3221 ZVW-W, 15/7967 ZVW-W

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoeker] te [woonplaats] , België (verzoeker)
Datum uitspraak: 20 februari 2018
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen uitspraken van de rechtbank Amsterdam van
10 november 2015 (14/7453), 22 april 2016 (15/7654) en 7 april 2017 (16/7695 en 16/7697) in gedingen tussen verzoeker en (thans) CAK.
Bij brief van 15 november 2017 is aan verzoeker meegedeeld dat de hoger beroepen door M.A.H. van Dalen-van Bekkum (behandelend rechter) zullen worden behandeld op de zitting van 11 januari 2018.
Bij brief van 23 november 2017 heeft verzoeker de behandelend rechter vragen gesteld. De griffier heeft hierop bij brief van 28 november 2017 geantwoord.
Bij brief van 30 december 2017 heeft verzoeker verzocht om verschoning van de behandelend rechter. Bij brief van 4 januari 2018 is meegedeeld dat de behandelend rechter daarvoor geen aanleiding ziet.
Op 10 januari 2018, om 18:11 uur, heeft verzoeker vervolgens verzocht om wraking van de behandelend rechter.
De behandelend rechter heeft schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek en meegedeeld niet in de wraking te berusten. Verzoeker heeft daarop gereageerd bij brief van 2 februari 2018.
Verzoeker en de gewraakte rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 5 februari 2018. Zij zijn, zoals aangekondigd, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de strekking van het middel van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.
2. Aan het wrakingsverzoek ligt ten grondslag dat bij de Raad geen sprake is van daadwerkelijke scheiding der machten en dus geen sprake van onafhankelijkheid en onpartijdigheid, dat bij de Raad, en dus ook bij de behandelend rechter, sprake is van structurele vooringenomenheid en partijdigheid (tunnelvisie en gebrek aan waarheidsvinding) en dat de behandelend rechter persoonlijk vooringenomen is.
3. Uit artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b en c, van de Wrakingsregeling bestuursrechtelijke colleges (Stcrt. 2013, 11425) volgt dat een wrakingsverzoek gericht moet zijn tegen een met de behandeling van de zaak belaste rechter en geen betrekking mag hebben op de Raad als zodanig. De eerste twee hiervoor vermelde gronden kunnen slechts worden opgevat als gericht tegen de (rechtspraak van de) Raad als zodanig en hebben geen betrekking op de persoon van de behandelend rechter. Om die reden zal niet worden ingegaan op deze gronden.
4.1.
Ingevolge artikel 8:16, eerste lid, van de Awb wordt het verzoek om wraking gedaan, zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
4.2.
De stelling van verzoeker dat de behandelend rechter persoonlijk bevoordeeld is, baseert hij op van de LinkedIn-pagina van de behandelend rechter afkomstige informatie over enkele functies die zij heeft vervuld voor zij raadsheer bij de Raad werd. Bij brief van 15 november 2017 is verzoeker uitgenodigd voor de zitting en is aan verzoeker meegedeeld welke rechter zijn hoger beroepen zal behandelen. Verzoeker had vanaf dat moment reeds op de hoogte kunnen komen van de functies die de behandelend rechter heeft vervuld voor zij raadsheer bij de Raad werd. Door eerst op 10 januari 2018 het verzoek om wraking van de behandelend rechter in te dienen heeft verzoeker niet voldaan aan het bepaalde in de bij 4.1 vermelde bepaling. Dat verzoeker voorafgaand aan het indienen van het wrakingsverzoek bij brief van
30 december 2017 heeft verzocht om verschoning van de behandelend rechter, maakt dit niet anders.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het verzoek om wraking niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om wraking niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en J.J.T. van den Corput en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van F. Dinleyici als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2018.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) F. Dinleyici

HD