ECLI:NL:CRVB:2018:1338

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 mei 2018
Publicatiedatum
4 mei 2018
Zaaknummer
17/198 WOJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake uitbreiding van de indicatie op grond van de Wet op de jeugdzorg

Op 2 mei 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van 26 oktober 2016, waarin de afwijzing van de uitbreiding van de indicatie op grond van de Wet op de jeugdzorg werd bevestigd. Verzoeker, wettelijk vertegenwoordigd door zijn moeder, heeft verzocht om herziening op basis van nieuwe informatie die volgens hem zou moeten leiden tot een andere uitspraak. De Raad heeft echter vastgesteld dat de door verzoeker ingediende stukken, die dateren van voor de eerdere uitspraak, al in het dossier aanwezig waren of redelijkerwijs bekend konden zijn voor verzoeker. Hierdoor is er geen sprake van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zoals vereist in artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad benadrukt dat het rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak of de juistheid van de eerdere uitspraak. De Centrale Raad van Beroep heeft daarom het verzoek om herziening afgewezen en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

17.198 WOJ

Datum uitspraak: 2 mei 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 26 oktober 2016, 15/3786 WOJ
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Medemblik (college)
PROCESVERLOOP
Verzoeker, wettelijk vertegenwoordigd door zijn moeder [naam moeder] , heeft verzocht om herziening van de uitspraak van 26 oktober 2016, 15/3786 WOJ (ECLI:NL:CRVB:2016:4107).
Het college heeft een reactie op dit verzoek gegeven.
Verzoeker heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2018. [naam moeder] is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.D. Weber-Peeters.

OVERWEGINGEN

1. Bij de uitspraak van 26 oktober 2016, waarvan nu herziening is verzocht, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 7 mei 2015 (14/3476) bevestigd. Daarmee is de afwijzing van de door verzoeker gevraagde uitbreiding van de indicatie op grond van de Wet op de jeugdzorg in rechte vast komen te staan.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een onherroepelijk geworden uitspraak op verzoek van een partij worden herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2.
Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn verzoek gewezen op passages uit de werkinstructie Indicatiestelling voor de Jeugd-GGZ 2014 en de CIZ indicatiewijzer 2014 en stukken uit 2011, 2012, 2013 en 2014 overgelegd. Verzoeker heeft de Raad verzocht om op basis van deze aanvullende informatie nog eens naar de zaak te kijken omdat volgens hem daaruit volgt dat uitbreiding van de indicatie wél mogelijk en nodig is.
2.3.
De door verzoeker genoemde passages en overgelegde stukken dateren van voor de uitspraak van 26 oktober 2016, 15/3786 WOJ. Het betreft stukken die vrijwel allemaal al in het dossier 15/3786 WOJ aanwezig zijn. Voor zover het gaat om stukken die niet in het dossier 15/3786 WOJ aanwezig zijn, betreft het stukken die redelijkerwijs bij verzoeker bekend konden zijn. Reeds hierom is geen sprake van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb.
2.4.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (vergelijk onder meer de uitspraak van
5 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:319) is het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet gegeven om een hernieuwde discussie over een zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen.
2.5.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries als voorzitter en L.M. Tobé en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2018.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) J.R. Trox

UM