In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de hoger beroepen van een ambtenaar bij Defensie tegen besluiten van de staatssecretaris van Defensie. De appellant, die sinds 1987 werkzaam was bij Defensie, was in 2015 geschorst op basis van negatieve uitlatingen en een beoordeling die zijn functioneren als 'onvoldoende' had gekwalificeerd. De Raad heeft de eerdere besluiten van de rechtbank beoordeeld, waarbij de rechtbank het ontslag van de appellant had vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand had gelaten. De Raad oordeelde dat het ontslag op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid niet kon standhouden, omdat de appellant niet voldoende kansen had gekregen om zijn functioneren te verbeteren. De Raad vernietigde het schorsingsbesluit en oordeelde dat het ongeschiktheidsontslag geacht moest worden nooit te hebben bestaan. De Raad heeft ook de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de appellant.