ECLI:NL:CRVB:2018:1287

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 april 2018
Publicatiedatum
2 mei 2018
Zaaknummer
17-398 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van militair invaliditeitspensioen en beoordeling van PTSS in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een militair invaliditeitspensioen aan appellant, die als dienstplichtig militair was uitgezonden naar Libanon. Appellant had verzocht om een militair invaliditeitspensioen naar aanleiding van psychische klachten die hij aan zijn uitzending toeschreef. In eerste instantie werd zijn verzoek afgewezen, maar na bezwaar werd hem alsnog een pensioen toegekend op basis van een mate van invaliditeit van 17,5%, wat werd afgerond naar 18%. De Raad oordeelde dat de psychische klachten van appellant niet voldeden aan de criteria voor een trauma van het type T2, maar dat er sprake was van een verergerend dienstverband. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de rechtbank voldoende gemotiveerd had waarom de ervaringen van appellant niet als T2-PTSS konden worden gekwalificeerd en dat de mate van invaliditeit correct was vastgesteld. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

17/398 MPW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 december 2016, 15/5743 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie, thans de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
Datum uitspraak: 19 april 2018
PROCESVERLOOP
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Minister van Defensie, is in verband met wijziging van taken voortgezet ten name van de staatssecretaris. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van staatssecretaris, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de Minister van Defensie.
Namens appellant heeft mr. V. Dolderman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2018. Appellant is, met bericht, niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door H.A.L. Knoben.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is als dienstplichtig militair uitgezonden geweest naar Libanon van
22 september 1982 tot 19 januari 1983. Per 25 februari 1983 is hij ontslagen uit de
militaire dienst. Bij brief van 3 april 2013 heeft appellant verzocht om een militair invaliditeitspensioen. Naar aanleiding van dit verzoek is een verzekeringsgeneeskundig onderzoek ingesteld. Appellant is onderzocht door verzekeringsarts R. Bhaggoe en op diens verzoek door psychiater prof. dr. R.J. van den Bosch. Bij besluit van 30 december 2013 is op het verzoek afwijzend beslist. Aan deze afwijzing is ten grondslag gelegd dat de psychische klachten van appellant geen verband houden met de uitoefening van de militaire dienst.
1.2.
Bij besluit van 3 juli 2015 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van
30 december 2013 gegrond verklaard en is aan appellant alsnog een militair invaliditeitspensioen toegekend naar een mate van invaliditeit van 17,5% (afgerond naar 18%). Daarbij is verergerend dienstverband aanvaard voor zijn posttraumatische stressstoornis (PTSS) op basis van een advies van de verzekeringsarts P.G. Verkerk van
14 april 2015, na een aanvullende psychiatrische expertise van Van den Bosch van
17 februari 2015.
1.3.
Appellant heeft in beroep bij de rechtbank een rapport van psychiater dr. R.V. Schwarz van 27 september 2013 (lees: 27 september 2015) ingediend. De staatssecretaris heeft daarop gereageerd, onder verwijzing naar het advies van 4 februari 2016 van verzekeringsarts Verkerk en de aanvullende psychiatrische expertise van Van den Bosch van 13 januari 2016.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat de door appellant beschreven ervaringen tijdens zijn uitzending naar Libanon niet voldoen aan de omschrijving, opgenomen onder 2.3.3 van het PTSS Protocol. In dit geval is sprake van een T1-PTSS, zodat volgens de in het protocol gehanteerde causaliteitsregels moet worden uitgegaan van een verergerend dienstverband. Verder is volgens de rechtbank hangende de beroepsprocedure voldoende gemotiveerd waarom, ondanks het rapport van Schwarz, de mate van invaliditeit dient te worden vastgesteld op 17,5%.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op 1 juli 2008 is de ministeriële regeling van 27 juni 2008 (Staatscourant 2009, 11661; Regeling) in werking getreden. Op grond van artikel 1 van de Regeling wordt bij de vaststelling van de mate van invaliditeit met dienstverband, ter nadere invulling van de War Pensions Committee-schaal, voor zover hier van belang, gehanteerd het protocol voor de beoordeling van arbeidsongeschiktheid, dienstverband en invaliditeit bij militairen met een posttraumatische stressstoornis (PTSS Protocol), bij de Regeling gevoegd als bijlage 2.
4.2.
Volgens het PTSS Protocol, onder 2.3.2, moet bij trauma’s van het type T1 worden gedacht aan een ‘enkelvoudige’ schokkende gebeurtenis. Een overval, een hinderlaag, een ernstig schietincident en een kortdurende gijzeling zijn hiervan voorbeelden. Volgens het PTSS Protocol, onder 2.3.3, moet bij trauma’s van het type T2 worden gedacht aan zeer ernstige en/of multiple en/of langdurig schokkende gebeurtenissen, zoals langdurige eenzame opsluiting met doodsbedreiging, dagenlange beschietingen, martelingen, gijzeling met doodsbedreiging (als levend schild dienen), deelgenoot zijn van gevechtshandelingen waarbij aan beide zijden doden vallen of het getuige zijn van moordpartijen waarbij men machteloos is gemaakt.
4.3.
Volgens het PTSS Protocol, onder 6.2.1, zijn bij PTSS en andere psychische aandoeningen vaak predisponerende en/of luxerende factoren en/of herstelbelemmerende factoren aanwezig. De Gezondheidsraad stelt dat voor PTSS het multicausale verklaringsmodel geldt (protocol angststoornissen 2007). Als dat zo is en tevens is vastgesteld dat de PTSS in overwegende mate door de dienst is veroorzaakt, dan spreekt men van een verergerend dienstverband. Het gaat te ver om, zo staat verder in het PTSS Protocol onder 6.2.1, conform het protocol van de Gezondheidsraad altijd uit te gaan van een verergerend dienstverband bij PTSS. Militairen kunnen worden geconfronteerd met ingrijpende gebeurtenissen waarbij praktisch iedereen een PTSS oploopt. Dit geldt dan met name voor de T2 traumatische gebeurtenissen. De volgende causaliteitregels worden daarom gehanteerd. Bij T1-PTSS moet worden uitgegaan van een verergerend dienstverband. Alleen gemotiveerd kan hiervan worden afgeweken. Voor de T2-PTSS geldt het omgekeerde: oorzakelijk dienstverband wordt aangenomen, tenzij goede argumenten aanwezig zijn om uit te gaan van verergerend dienstverband.
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank niet heeft gemotiveerd op grond waarvan zij tot het oordeel is gekomen dat geen sprake is van een trauma van het type T2. Appellant meent dat de door hem beschreven ervaringen voldoen aan de kwalificatie zeer ernstig. Subsidiair stelt hij zich op het standpunt dat de rechtbank het PTSS Protocol onjuist heeft toegepast, omdat ook bij meerdere schokkende gebeurtenissen een T2-PTSS dient te worden aangenomen. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de beschrijving in het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en de aanvullingen die nadien door appellant zijn gedaan, die door Van den Bosch en de verzekeringsarts zijn aanvaard, blijkt weliswaar dat appellant meermalen door hem als traumatisch ervaren gebeurtenissen heeft meegemaakt, maar het enkele feit dat sprake is van meerdere gebeurtenissen maakt nog niet dat sprake is van een trauma van het type T2 (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 23 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:658, en van 13 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3825). Er was verder geen sprake van langdurige ononderbroken gebeurtenissen of van ernstige omstandigheden waarmee appellant te maken heeft gehad die voldoen aan de onder 4.2 gegeven omschrijving van een trauma type T2. Verzekeringsarts Verkerk heeft, onder verwijzing naar de aanvullende reactie van Van den Bosch van 13 januari 2016, toegelicht waarom geen oorzakelijk dienstverband is aangenomen maar verergerend dienstverband. Met de rechtbank acht de Raad dit standpunt voldoende onderbouwd.
4.5.
De beroepsgrond dat de rechtbank ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over het verband tussen de co-morbide klachten (depressieve stoornis, alcoholafhankelijkheid en middelenafhankelijkheid) en de uitzending naar Libanon slaagt evenmin. Blijkens de stukken die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen waren deze stoornissen ten tijde van de peildatum niet meer volledig actueel. Alle psychische beperkingen die op de peildatum aanwezig waren, zijn meegewogen in de beoordeling van de mate van invaliditeit.
4.6.
Ten slotte heeft appellant betoogd dat de rechtbank bij de beoordeling van de mate van invaliditeit ten onrechte voorbij is gegaan aan de beperkingen die in de behandelende sector zijn aangenomen. Appellant wijst in dit verband op de in bezwaar ingebrachte brieven van zijn behandelaar drs. R. Slootman en het rapport van Schwarz, die volgens appellant de beperkingen op correcte wijze in de beoordelingslijst heeft weergegeven. De verzekeringsarts M. Levy heeft terecht vastgesteld dat de uitkomsten van Slootman en Schwarz onvoldoende zijn gefundeerd. De staatssecretaris heeft doorslaggevende betekenis mogen hechten aan het op de rapporten van Van den Bosch gebaseerde standpunt in het verzekeringsgeneeskundig onderzoek ten behoeve van het bestreden besluit. Er is geen aanleiding om de daarbij aangenomen beperkingen van appellant onderschat te achten.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en A. Beuker-Tilstra en
C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2018.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) J. Smolders
sg