ECLI:NL:CRVB:2018:1283
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A.B.J. van der Ham
- J.T.H. Zimmerman
- E.C.G. Okhuizen
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens niet-gemeld onroerend goed in Turkije
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen aan appellanten, die sinds 1 november 1990 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De gemeente Zaanstad had een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening, omdat er vermoedens bestonden dat appellanten onroerend goed in Turkije bezaten. Uit een rapport van het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) bleek dat appellant sinds 1987 eigenaar was van een stuk bouwgrond en dat er een appartementencomplex op zijn naam stond. De waarde van deze onroerende zaken was op 1 juni 2013 vastgesteld op € 112.446,19, wat boven de vrij te laten vermogensgrens lag.
Naar aanleiding van deze bevindingen heeft het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad de bijstand van appellanten per 1 juni 2013 beëindigd en de kosten van bijstand over de periode van 1 januari 2006 tot en met 1 juni 2013 teruggevorderd. Appellanten hebben hiertegen beroep aangetekend, maar de rechtbank heeft hun beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep hebben appellanten hun standpunten herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij niet konden beschikken over de onroerende zaken. De Raad bevestigde dat appellanten hun inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen melding te maken van de onroerende zaken.
De Raad heeft ook de argumenten van appellanten over dringende redenen om van terugvordering af te zien verworpen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.