ECLI:NL:CRVB:2018:127
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaren tegen besluiten van het Uwv inzake uitkeringen op grond van de Ziektewet en Wet WIA
In deze zaak heeft appellant op 19 november 2015 bezwaar gemaakt tegen twee besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van respectievelijk 2 juni 2015 en 1 oktober 2015. Het eerste besluit hield in dat appellant met ingang van 8 juni 2015 geen recht meer had op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW), terwijl het tweede besluit vaststelde dat appellant geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv verklaarde de bezwaren van appellant tegen deze besluiten niet-ontvankelijk, omdat deze te laat waren ingediend. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen deze niet-ontvankelijkverklaring ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij tijdig bezwaar heeft gemaakt, omdat hij voor het verstrijken van de bezwaartermijnen telefonisch contact heeft opgenomen met het Uwv. Hij voerde ook aan dat zijn medische situatie niet serieus werd genomen. Het Uwv heeft echter gesteld dat appellant niet tijdig bezwaar heeft gemaakt en verwees naar eerdere uitspraken van de Raad ter ondersteuning van hun standpunt.
De Centrale Raad van Beroep heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het indienen van bezwaar schriftelijk dient te geschieden en dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift in dit geval twee weken bedraagt. De Raad concludeert dat appellant niet tijdig bezwaar heeft gemaakt en dat er geen aanwijzingen zijn dat de te late indiening niet aan hem kan worden toegerekend. De Raad bevestigt daarmee de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaart het hoger beroep van appellant ongegrond.