ECLI:NL:CRVB:2018:1254
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- W.F. Claessens
- A. Stehouwer
- M. Schoneveld
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsuitkering wegens niet woonachtig zijn op uitkeringsadres
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellante, die sinds 1 augustus 2006 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand. De kwestie draait om de vraag of appellante haar hoofdverblijf had op het door haar opgegeven uitkeringsadres. Na een melding van een woonconsulent dat appellante mogelijk niet op het uitkeringsadres woonde, heeft de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante in de periode van 12 juni 2013 tot en met 8 december 2014 extreem laag waterverbruik had op het uitkeringsadres, wat de veronderstelling rechtvaardigde dat zij daar niet woonde.
De Raad voor de Rechtspraak heeft eerder een uitspraak gedaan waarin het dagelijks bestuur werd opgedragen een nieuw besluit te nemen. Na dit nieuwe besluit, waarin de intrekking van de bijstand werd gehandhaafd, heeft appellante beroep ingesteld. Tijdens de zitting heeft appellante betoogd dat het onderzoek ontoereikend was en dat de getuigenverklaringen niet betrouwbaar waren. De Raad heeft echter geoordeeld dat het dagelijks bestuur voldoende bewijs had geleverd dat appellante niet op het uitkeringsadres woonde, en dat de verklaringen van de getuigen niet voldoende waren om het tegendeel aan te tonen.
De Raad heeft geconcludeerd dat het beroep ongegrond is, omdat appellante niet heeft kunnen aantonen dat zij haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 24 april 2018, waarbij de Raad de intrekking van de bijstandsuitkering heeft bevestigd.