ECLI:NL:CRVB:2018:1220
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in WIA-zaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vergoeding van immateriële schade aan appellante, die het gevolg is van een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De zaak betreft een geschil over de WIA (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen) en de appellante had eerder een bezwaar ingediend tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Raad had eerder op 16 december 2015 een tussenuitspraak gedaan en het Uwv had op 29 februari 2016 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Appellante trok op 4 april 2016 haar hoger beroep in, maar verzocht tegelijkertijd om schadevergoeding wegens de overschrijding van de redelijke termijn, waarop de Raad de Staat der Nederlanden als partij aanmerkte.
De Raad overwoog dat de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak meer dan 58 maanden bedroeg, wat leidde tot een schadevergoeding van in totaal € 5.000,-. De Raad verdeelde deze schadevergoeding tussen het Uwv en de Staat, waarbij het Uwv werd veroordeeld tot € 1.983,- en de Staat tot € 3.017,-. Daarnaast werd de Staat veroordeeld tot een aanvullende schadevergoeding van € 500,-. De Raad oordeelde ook dat het Uwv de proceskosten van appellante moest vergoeden, die in totaal € 2.785,10 bedroegen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van bestuursorganen en rechters om de redelijke termijn in procedures te respecteren en de gevolgen van overschrijding daarvan.