ECLI:NL:CRVB:2018:12
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens niet-gemelde gezamenlijke huishouding en de rechtsgeldigheid van heimelijke waarnemingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de intrekking van de bijstandsverlening aan appellante, die sinds 17 augustus 2011 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De gemeente Breda had de bijstand van appellante ingetrokken op basis van een onderzoek naar een gezamenlijke huishouding met de vader van haar kinderen, S. Dit onderzoek, dat in 2014 werd uitgevoerd, omvatte heimelijke waarnemingen en een huisbezoek, waarbij de bevindingen leidden tot de conclusie dat appellante en S een gezamenlijke huishouding voerden, wat niet was gemeld bij de gemeente.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat de commissie bevoegd was om te beslissen op de bezwaren van appellante en dat de heimelijke waarnemingen wettelijk gegrond waren. De Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door de gezamenlijke huishouding niet te melden. De Raad kwam tot de conclusie dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de kosten terecht waren.
Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden aangevoerd die niet al in de eerdere procedures waren behandeld. De Raad schaarde zich achter het oordeel van de rechtbank en bevestigde de eerdere uitspraken. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, waarbij de proceskosten niet werden toegewezen.