In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de AOW-verzekering van appellant. Appellant had een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd, maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) had hem in eerste instantie niet verzekerd geacht voor de periode van 1 januari 1977 tot en met 30 augustus 1981. De rechtbank Gelderland had het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, maar appellant stelde dat hij in die periode verzekerd was omdat hij in Nederland woonde en in Spanje als gedetacheerde werkte. De Raad oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij in de genoemde periode een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had. De Svb had weliswaar erkend dat appellant voor het jaar 1976 verzekerd was, maar niet voor de latere periode. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en verklaarde het beroep van appellant gegrond, waardoor hij met ingang van augustus 2014 recht heeft op een AOW-pensioen van 92% van het volledige pensioen. Tevens werd de Svb veroordeeld tot het vergoeden van de wettelijke rente over het na te betalen AOW-pensioen.