ECLI:NL:CRVB:2018:1122
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft appellante, die sinds 1 november 2012 een WIA-uitkering ontving, hoger beroep ingesteld tegen de beëindiging van haar uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 23 februari 2015 geen recht meer had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante was het niet eens met deze beslissing en voerde aan dat haar lichamelijke en psychische klachten zodanig waren dat zij volledig arbeidsongeschikt was. Ze stelde dat de artsen van het Uwv onvoldoende rekening hadden gehouden met de cumulatieve effecten van haar klachten en dat er geen adequaat lichamelijk onderzoek was uitgevoerd.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat de functionele mogelijkheden van appellante correct waren vastgesteld. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen. De Raad bevestigde dat appellante in staat was om de geselecteerde functies te vervullen, mede gezien haar opleidingsachtergrond en eerdere opleidingen in Nederland.
De Raad kwam tot de conclusie dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en werd openbaar uitgesproken op 12 april 2018.