ECLI:NL:CRVB:2018:1108
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die als elektro- en verwarmingsmonteur werkte, had zich op 21 juni 2013 ziek gemeld en was per 1 januari 2014 uit dienst gegaan. Hij ontving ziekengeld, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 17 juni 2014 besloten dat hij vanaf 20 juli 2014 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Dit besluit werd door de rechtbank in een eerdere uitspraak bevestigd.
In hoger beroep voerde de appellant aan dat zijn beperkingen door het Uwv waren onderschat en dat hij een urenbeperking van gemiddeld vier uur per dag nodig had. Het Uwv handhaafde echter zijn standpunt dat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De Raad heeft een deskundige, verzekeringsarts L. Greveling-Fockens, ingeschakeld, die concludeerde dat de appellant in staat was om 40 uur per week te werken, met enkele beperkingen. De Raad oordeelde dat het rapport van de deskundige overtuigend was en dat de appellant in staat moest worden geacht de resterende functies te vervullen.
De Raad bevestigde het bestreden besluit van het Uwv, ondanks dat het niet voldoende gemotiveerd was, omdat aannemelijk was dat de appellant hierdoor niet benadeeld was. De Raad veroordeelde het Uwv tot vergoeding van de kosten van de appellant, die in totaal € 3.855,83 bedroegen, en bepaalde dat het Uwv het griffierecht van € 168,- moest vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 april 2018.