Uitspraak
16.7637 WW
OVERWEGINGEN
€ 600,-.
BESLISSING
- verklaart het beroep tegen het besluit van 6 juni 2016 gegrond en vernietigt dat besluit voor
- stelt het bedrag van de boete vast op € 599,88 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarbij een boete was opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht. Appellant ontving sinds 12 mei 2014 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en was per 1 september 2015 in dienst bij een stichting, maar had deze werkzaamheden niet gemeld aan het Uwv. Het Uwv had de boete vastgesteld op € 1.240,-, maar na bezwaar werd deze verlaagd naar € 600,-. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat hij in de veronderstelling verkeerde dat zijn werkzaamheden als stage konden worden beschouwd, waardoor hij geen melding hoefde te maken van zijn inkomsten.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant zijn inlichtingenplicht had geschonden door zijn werkzaamheden niet te melden. De Raad bevestigde dat het Uwv de boete terecht had opgelegd, maar dat deze te hoog was vastgesteld. De Raad stelde de boete vast op € 599,88, conform de nieuwe regelgeving die per 1 januari 2017 van kracht was. De Raad oordeelde dat de omstandigheden van appellant geen aanleiding gaven om de boete te matigen. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal op € 2.004,- werden begroot, en het Uwv moest het griffierecht van € 170,- vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 12 april 2018.