Uitspraak
16.4199 TW
W.H.M. Visser.
OVERWEGINGEN
20 september 2007 heeft zij een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) aangevraagd. Op het aanvraagformulier heeft zij bij de vraag of zij een partner heeft, nee ingevuld. Bij de vraag naar de reden van de aanvraag heeft appelante ingevuld dat zij vanaf 1 januari 2007 een alleenstaande moeder is. Appellante is bij besluit 27 maart 2008 met ingang van
1 januari 2008 in aanmerking gebracht voor een toeslag op grond van de TW voor een alleenstaande ouder.
6 december 2013. Op basis van het onderzoek is geconstateerd dat appellante sinds
7 juni 2005 samenwoont met [naam], die een ver familielid van appellante is, inkomsten heeft en € 200,- per maand in de kosten van huisvesting en huishouding van appellante bijdraagt. Hierop heeft het Uwv de toeslag met ingang van 1 januari 2014 geschorst.
27 juli 2015 de toeslag op de WAO-uitkering met ingang van 1 januari 2007 te beëindigen (lees: in te trekken) en de over de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013 verleende toeslag tot een bedrag € 24.248,40 van appellante terug te vorderen.
1 januari 2007 heeft ingetrokken. Als gevolg hiervan heeft het Uwv over de periode van
1 januari 2007 tot en met 31 december 2013 onverschuldigd toeslag betaald aan appellante tot een bedrag van, naar niet is betwist, € 24.248,40. Ingevolge artikel 20 van de TW is het Uwv verplicht de onverschuldigd betaalde toeslag terug te vorderen. Appellante heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de terugvordering.
BESLISSING
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 april 2018.