ECLI:NL:CRVB:2018:1066
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand op basis van onjuiste informatie over werkzaamheden als huishoudelijke hulp
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die haar beroep tegen de intrekking van bijstand ongegrond verklaarde. Appellante ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en had daarnaast bijzondere bijstand. Naar aanleiding van een anonieme tip dat zij als huishoudelijke hulp werkte, heeft de sociale recherche van de gemeente Den Haag een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante op verschillende adressen in Den Haag als huishoudelijke hulp werkzaam was en dat zij hiervoor inkomsten ontving, wat zij niet had gemeld bij het college. De gemeente heeft daarop besloten de bijstand over een periode van bijna zeven jaar in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen, wat resulteerde in een terugvordering van bijna € 100.000.
Appellante betwist in hoger beroep dat zij de inlichtingenverplichting heeft geschonden en stelt dat haar psychische gesteldheid, waaronder schizofrenie en een paranoïde stoornis, haar in staat stelde om te werken. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de onderzoeksresultaten voldoende bewijs leveren voor de stelling dat appellante wel degelijk werkzaamheden heeft verricht als huishoudelijke hulp. De Raad stelt vast dat de schending van de inlichtingenverplichting niet afhankelijk is van de verwijtbaarheid van appellante, en dat het college geen ruimte heeft voor een belangenafweging in dit geval. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.