ECLI:NL:CRVB:2018:1050

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 april 2018
Publicatiedatum
11 april 2018
Zaaknummer
16/7915 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van persoonsgebonden budget door Zorgkantoor na constatering van schuldsanering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant had een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangen op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz), maar dit budget werd door het Zorgkantoor ingetrokken. De reden voor de intrekking was de toepassing van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) op een van de ouders van de appellant. Het Zorgkantoor had in een eerder besluit het bezwaar van de appellant tegen de intrekking van het pgb ongegrond verklaard, waarna de appellant in beroep ging.

De rechtbank had in een tussenuitspraak vastgesteld dat er een belangenafweging had moeten plaatsvinden, waarna het Zorgkantoor het eerdere besluit introk en het pgb opnieuw met ingang van 17 november 2016 introk. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad oordeelde dat het Zorgkantoor bevoegd was om het pgb in te trekken, maar dat het daarbij de belangen van de appellant in overweging moest nemen. De Raad concludeerde dat het Zorgkantoor in redelijkheid tot de gemaakte belangenafweging had kunnen komen, waarbij het belang van handhaving van de niet nagekomen verplichtingen zwaarder woog dan het belang van de appellant. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.7915 WLZ

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 23 november 2016, 16/3638 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant), wettelijk vertegenwoordigd door [naam]
Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. (Zorgkantoor)
Datum uitspraak: 11 april 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.N. Bouwman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2018. De wettelijk vertegenwoordiger van appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bouwman. Namens het Zorgkantoor is verschenen mr. M.H.D. Saro.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 18 mei 2016 heeft het Zorgkantoor het aan appellant op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) verleende persoonsgebonden budget (pgb) ingetrokken omdat het Zorgkantoor heeft geconstateerd dat de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) op één van zijn ouders van toepassing is.
1.2.
Bij besluit van 12 augustus 2016 (bestreden besluit 1) heeft het Zorgkantoor het bezwaar tegen het besluit van 18 mei 2016 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Zorgkantoor medegedeeld dat het pgb wordt ingetrokken met ingang van 1 juli 2016. Hiertegen heeft appellant beroep ingesteld.
2.1.
Bij tussenuitspraak van 15 september 2016 heeft de rechtbank vastgesteld dat sprake is van een intrekking van het pgb met ingang van 1 juli 2016, waarbij een belangenafweging had moeten plaatsvinden. De rechtbank heeft het Zorgkantoor in de gelegenheid gesteld dit alsnog te doen.
2.2.
Bij besluit van 5 oktober 2016 (bestreden besluit 2) heeft het Zorgkantoor het bestreden besluit 1 ingetrokken. Het bezwaar van appellant is gegrond verklaard in zoverre dat het pgb met ingang van 17 november 2016 wordt ingetrokken.
2.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, voor zover hier van belang, overwogen dat wat appellant heeft aangevoerd niet maakt dat geoordeeld moet worden dat het Zorgkantoor niet in redelijkheid tot de gemaakte belangenafweging heeft kunnen komen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Het is voor appellant onmogelijk en onwenselijk om de benodigde zorg in natura te ontvangen. Er is geen sprake (geweest) van vrees voor fraude. Op 4 december 2017 is het schuldsaneringstraject van zijn vader met een schone lei beëindigd. Het belang van appellant bij voortzetting van het pgb is onvoldoende meegewogen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat het Zorgkantoor bevoegd was het pgb met ingang van 17 november 2016 in te trekken. In geschil is of het Zorgkantoor van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.2.
Het Zorgkantoor dient de bevoegdheid om een pgb in te trekken uit te oefenen met inachtneming van het geschreven en ongeschreven recht, daaronder begrepen de in artikel 3:4 van de Awb neergelegde verplichting tot evenredige belangenafweging.
4.3.
Het Zorgkantoor heeft overwogen dat de verplichtingen behorende bij het pgb, waaronder het melden van de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van de vader bij appellant bekend waren. Verder is in geval van een schuldsaneringsregeling niet de vrees voor fraude bepalend voor het intrekken van het pgb maar veeleer de vrees voor problemen bij een eventuele terugvordering van een lager vastgesteld pgb. Het gaat om gemeenschapsgeld en aan een pgb zitten financiële risico’s. Ook heeft het Zorgkantoor meegewogen dat het mogelijk is dat appellant gebruik maakt van zorg in natura door opname in een instelling of door het ontvangen van planbare zorg in de thuissituatie, bijvoorbeeld door thuiszorginstelling [thuiszorginstelling] . Indien appellant thuis blijft wonen, wordt verwacht dat de ouders en/of andere familieleden mantelzorg leveren, waaronder het toezicht houden, op een zodanige manier dat het thuis blijven wonen verantwoord is. Ook met het pgb is er mantelzorg geleverd. Volgens de zorgovereenkomsten is immers tot 30 juni 2016 slechts 20 uur aan betaalde zorg geleverd door twee familieleden. Een budget op basis van een zorgprofiel is namelijk niet toereikend om alle zorg voor 24 uur per dag op individueel niveau in de thuissituatie te kunnen leveren. Het budget is immers gebaseerd op de kosten in een instelling.
4.4.
De door appellant aangevoerde omstandigheden maken niet dat geoordeeld moet worden dat het Zorgkantoor niet in redelijkheid tot deze door hem gemaakte belangenafweging heeft kunnen komen. Dit betekent dat het Zorgkantoor het belang van handhaving van de niet nagekomen verplichtingen heeft kunnen laten prevaleren boven het belang van appellant.
4.5.
Gelet op wat hiervoor is overwogen slaagt het hoger beroep niet en komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en D.S. de Vries en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 april 2018.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) M.A.A. Traousis

UM