ECLI:NL:CRVB:2018:1046
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van WIA- en WW-uitkering wegens gefingeerd dienstverband
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de intrekking van de WIA- en WW-uitkering van appellante. De zaak betreft een geschil over de vraag of appellante daadwerkelijk in dienst was van een BV, zoals zij had opgegeven bij haar aanvragen voor uitkeringen. Het Uwv heeft na een strafrechtelijk onderzoek naar mogelijke uitkeringsfraude geconcludeerd dat appellante niet werkzaam is geweest voor de BV en dat er sprake was van een gefingeerd dienstverband. De rechtbank Gelderland had eerder de besluiten van het Uwv bekrachtigd, waartegen appellante in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 24 januari 2018 heeft appellante verzocht om uitstel van de behandeling, wat werd afgewezen. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende bewijs had geleverd dat er geen echte dienstbetrekking was en dat de intrekking van de uitkeringen terecht was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat zij wel degelijk in dienst was van de BV. De uitspraak benadrukt de noodzaak van objectieve en verifieerbare gegevens om een dienstverband aan te tonen, vooral in het licht van de bevindingen van het Uwv.