ECLI:NL:CRVB:2018:1043
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WW- en ZW-uitkering wegens gefingeerd dienstverband
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de intrekking van de WW- en ZW-uitkering van appellant. Appellant had een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend, waarbij hij stelde dat hij van 1 juni 2013 tot 1 december 2013 in dienst was van een BV. Het Uwv heeft echter vastgesteld dat appellant niet daadwerkelijk werkzaam was en dat er sprake was van een gefingeerd dienstverband. Dit werd ondersteund door een strafrechtelijk onderzoek naar mogelijke uitkeringsfraude, waarbij valse werkgeversverklaringen en salarisspecificaties waren gebruikt. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. Appellant heeft geen bewijs kunnen overleggen voor zijn dienstverband en de rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er geen sprake was van een echte dienstbetrekking. Het verzoek van appellant om uitstel van de zitting werd afgewezen, omdat hij niet tijdig om uitstel had gevraagd en geen onderbouwing had gegeven voor de noodzaak van uitstel. De Raad heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagt en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.