Uitspraak
16.1438 WWAJ
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, geboren in 1976, tegen de afwijzing van zijn laattijdige aanvraag om arbeidsondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De aanvraag werd afgewezen omdat appellant na zijn achttiende verjaardag meer dan een jaar had gewerkt en daarmee het wettelijk minimumloon had verdiend. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, waarbij hij aanvoert dat hij als gevolg van het syndroom van Asperger een langere inwerkperiode nodig heeft. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat zijn medische problematiek is onderschat. Het Uwv heeft de aangevallen uitspraak verdedigd en benadrukt dat bij een laattijdige aanvraag het bewijsrisico bij de aanvrager ligt. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en geoordeeld dat de aanspraken van appellant aan de hand van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) beoordeeld dienen te worden. De Raad concludeert dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hebben verricht en dat er geen aanleiding is om te oordelen dat de medische onderzoeken onzorgvuldig zijn geweest. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af.