ECLI:NL:CRVB:2017:984
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen wegens onverklaarbare inkomsten en luxe uitgaven
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellanten, die vanaf 1 september 2005 bijstand ontvingen op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), zijn geconfronteerd met een intrekking en terugvordering van hun bijstandsuitkeringen. Dit besluit was gebaseerd op een onderzoek van de sociale recherche naar mogelijke uitkeringsfraude en witwassen. De sociale recherche had vastgesteld dat appellanten over onverklaarbare inkomsten beschikten, die niet konden worden verklaard vanuit de bijstandsverlening. Dit betrof onder andere kosten voor het onderhouden en stallen van paarden, het beoefenen van ruitersport en de aanschaf van luxe goederen zoals verschillende modellen auto’s.
De rechtbank had de beroepen van appellanten tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep hebben appellanten betoogd dat zij geen middelen naast de bijstand hadden en dat de intrekking en terugvordering onterecht was. De Raad oordeelde echter dat appellanten niet voldoende bewijs hadden geleverd om hun stellingen te onderbouwen. De Raad bevestigde dat de uitgaven die appellanten hadden gedaan, niet in overeenstemming waren met hun bijstandsstatus en dat zij niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij geen middelen buiten de bijstand om hadden.
De Raad concludeerde dat het college terecht had besloten tot intrekking en terugvordering van de bijstand. De verzoeken van appellanten om schadevergoeding werden afgewezen, en de Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenverplichting van bijstandsontvangers en de noodzaak om onverklaarbare uitgaven te verantwoorden.