In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 maart 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant, die zich niet kon vinden in de vaststelling van zijn dagloon van € 88,-, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem met ingang van 18 januari 2014 duurzaam en volledig arbeidsongeschikt achtte, maar vasthield aan het dagloon van € 88,-. De Raad overwoog dat op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep mede betrekking heeft op het besluit tot vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Appellant had belang bij een oordeel over het nieuwe besluit van het Uwv, omdat hij het niet eens was met de hoogte van het dagloon.
De Raad concludeerde dat appellant voldoende informatie had ontvangen over de hoogte van het verzekerd dagloon en dat hij had kunnen verzoeken om verhoging van het dagloon. De Raad oordeelde dat het Uwv niet verplicht was tot indexering van het dagloon en dat er geen ondubbelzinnige toezegging was gedaan over indexering. De Raad verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond en vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van wettelijke rente en proceskosten aan appellant.