ECLI:NL:CRVB:2017:959

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 maart 2017
Publicatiedatum
9 maart 2017
Zaaknummer
15/1599 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
  • P.W.J. Hospel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning en waardering van de LFNP-functie aan politieambtenaren

In deze zaak gaat het om de toekenning en waardering van de LFNP-functie aan appellanten, die werkzaam zijn als politieambtenaren. De Centrale Raad van Beroep behandelt de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die de beroepen tegen de bestreden besluiten van de korpschef ongegrond heeft verklaard. De korpschef had op 16 december 2013 besloten tot toekenning van de LFNP-functie van [functie 2] aan appellanten, gewaardeerd in salarisschaal 9. De rechtbank oordeelde dat de bestreden besluiten bevoegd zijn genomen en dat de korpschef op goede gronden heeft gehandeld.

Appellanten hebben betoogd dat de keuze voor het domein Ondersteuning onjuist is en dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken en concludeert dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat de matching onhoudbaar is. De Raad stelt vast dat de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de omstandigheden van appellanten geen onbillijkheid van overwegende aard opleveren. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst de verzoeken om proceskostenvergoeding af, omdat de hoger beroepen niet slagen.

Uitspraak

15/1599 AW e.v. (zie bijlage)
Datum uitspraak: 9 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 januari 2015, 14/3869 e.a. (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante 1] te [woonplaats 1] en twee anderen, zoals vermeld op de bij deze uitspraak behorende lijst (appellanten)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellante [appellante 1] heeft mr. M. Scheggetman hoger beroep ingesteld.
Namens appellanten [appellant 2] en [appellant 3] heeft mr. W.J. Dammingh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 1 november 2016 heeft mr. Scheggetman de Raad meegedeeld zich terug te trekken als gemachtigde van [appellante 1] .
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor het kader en de van toepassing zijnde regelgeving betreffende deze hoger beroepen verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663.
1.2.
De uitgangspositie van appellanten voor de omzetting naar het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) is vastgesteld op de functie van [functie 1] , salarisschaal 9.
1.3.
Op 16 december 2013 heeft de korpschef ten aanzien van appellanten besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van [functie 2] , met als vakgebied [vakgebied] , gewaardeerd in salarisschaal 9. Bij onderscheiden besluiten van 14 mei 2014 (bestreden besluiten) zijn de daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad stelt vast dat de bestreden besluiten in mandaat zijn genomen door de directeur Human Resources Management (HRM). De primaire besluiten waren in ondermandaat genomen door de HRM-liaisons. Gelet hierop heeft de rechtbank, anders dan namens [appellant 2] en [appellant 3] is betoogd, terecht geoordeeld dat de bestreden besluiten bevoegd zijn genomen. Verwezen wordt naar de onder 1.1 genoemde uitspraak van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550. Het betoog faalt.
4.2.
Namens [appellant 2] en [appellant 3] is betoogd dat de rechtbank de transponeringstabel, behorende bij de Regeling overgang naar een LFNP functie (Regeling), ten onrechte heeft aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift en dat deze niet als grondslag voor de bestreden besluiten had mogen dienen. De rechtsvragen die met dit betoog worden opgeworpen, heeft de Raad reeds beantwoord in zijn onder 1.1 genoemde uitspraken van 1 juni 2015. De overwegingen in die uitspraken, waarbij de Raad blijft, zijn ook in dit geval van toepassing, zodat het betoog reeds hierom faalt.
4.3.
In aansluiting op wat onder 4.2 is overwogen, wordt verder vooropgesteld dat de Raad in zijn onder 1.1 genoemde uitspraken van 1 juni 2015 heeft geoordeeld dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat er aan de inhoud of wijze van totstandkoming van de Regeling zodanige ernstige feilen kleven dat dit voorschrift niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren besluiten en dat de transponeringstabel, hoewel deze het karakter van een algemeen verbindend voorschrift ontbeert, als grondslag mag dienen voor besluitvorming als hier aan de orde, waarbij de korpschef in beginsel mag volstaan met een verwijzing daarnaar. Het is aan de betrokken politieambtenaar om aannemelijk te maken dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten. Het enkele feit dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn geweest, is niet voldoende. In wat [appellante 1] heeft aangevoerd ziet de Raad geen reden om daarover thans anders te oordelen.
4.4.
[appellante 1] heeft betoogd dat de korpschef bij de keuze voor het domein Ondersteuning in strijd heeft gehandeld met artikel 3, vierde lid, van de Regeling, nu de korpschef ten onrechte niet de door de Regeling voorgeschreven volgorde heeft gehanteerd, waarbij eerst het meest vergelijkbare domein dient te worden bepaald en vervolgens pas het meest vergelijkbare vakgebied. [appellante 1] heeft in dit verband gewezen op de uitspraak van de rechtbank
Noord-Holland van 20 mei 2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:4736. De rechtsvragen die met dit betoog worden opgeworpen, heeft de Raad reeds beantwoord in zijn uitspraak van 14 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2710. De overwegingen in deze uitspraak, waarbij de Raad blijft, zijn ook in dit geval van toepassing, zodat het betoog reeds hierom faalt.
4.4.1.
Appellanten hebben betoogd dat het resultaat van de matching onhoudbaar is te achten. Zij hebben daartoe aangevoerd dat wat betreft hun (korps)functie niet het domein Ondersteuning het meest vergelijkbaar is, maar het domein Uitvoering. Appellanten trainen als ‘operationeel docent’ (toekomstige) executieve politieambtenaren. Zij geven weliswaar les, maar het gaat daarbij om lessen in de praktijk waarbij operationele taken worden verricht in gevaarvolle situaties met alle risico’s van dien. Zo begeleiden appellanten politiemedewerkers tijdens de uitvoering van hun werkzaamheden (op straat), waardoor zij zelf ook in aanraking komen met het operationele politiewerk. Appellanten oefenen hun werkzaamheden in uniform uit en zijn uitgerust met geweldsmiddelen. Volgens appellanten leveren hun werkzaamheden een directe bijdrage aan de politietaak.
4.4.2.
De functie van [functie 1] is blijkens de korpsfunctiebeschrijving gericht op het leveren van een bijdrage aan de realisatie van de opleidings- en leerdoelstellingen door opleidings- en leeractiviteiten te organiseren, uit te voeren en inhoudelijk de kwaliteit hiervan te bewaken. Blijkens de in de korpsfunctiebeschrijving opgenomen werkomschrijving/beschrijving van de kernactiviteiten behoort tot de taken van de [functie 1] onder meer: het verzorgen en organiseren van theorie- en praktijklessen voor meerdere vakgebieden (rechts- en wetskennis, milieu, recherchebasiskennis en -vaardigheden, fysieke en mentale vorming, vuurwapeninstructie en benaderingstechniek, instructie hondengeleiders, automatisering en gedragsgerichte trainingen). De kern van de korpsfunctie van appellanten bestaat aldus uit kennisoverdracht en/of het bijbrengen van vaardigheden. Voor zover de feitelijke situatie zou afwijken van de beschrijving van de korpsfunctie, geldt dat de functiebeschrijving leidend is bij de matching en dat het voor rekening en risico van appellanten komt dat zij hebben berust in hun uitgangspositie. Het voorgaande in aanmerking genomen, acht de Raad de keuze voor het domein Ondersteuning niet onjuist (vergelijk de al genoemde uitspraak van 14 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2710).
4.5.
In aanmerking genomen dat het hoofdbestanddeel van de korpsfunctie van appellanten bestaat uit kennisoverdracht en/of het bijbrengen van vaardigheden, heeft de korpschef op goede gronden de LFNP-functie van [functie 2] , met als vakgebied [vakgebied] , aan appellanten toegekend.
4.6.
De conclusie is dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat de matching in hun geval niet overeenkomstig de Regeling is geschied of anderszins tot een onhoudbaar resultaat heeft geleid. De enkele stelling dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn geweest, is niet voldoende voor de conclusie dat het resultaat van de matching (anderszins) onhoudbaar is te achten.
4.7.1.
Het betoog van appellanten dat hun beroep op de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Regeling ten onrechte is verworpen, slaagt evenmin. De korpschef heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door appellanten naar voren gebrachte omstandigheden niet leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard en dat evenmin sprake is van een bijzondere situatie in de zin van deze bepaling. Uit de Handleiding uitvoering matching LFNP 2013 volgt dat het een bewuste keuze is geweest om [vakgebied] onder te brengen in het domein Ondersteuning.
4.7.2.
Dat een politieambtenaar kan overgaan naar een LFNP-functie waarvan de inhoud afwijkt van zijn korpsfunctie is verder inherent aan de (door de regelgever) bewust gekozen wijze waarop moet worden gematcht en is ook verklaarbaar uit het gegeven dat de werkzaamheden binnen verschillende politieregio’s worden ondergebracht in één nieuw landelijk functiegebouw. Voor zover appellanten zich beroepen op een verschraling van hun taken en verantwoordelijkheden leidt dit niet tot een ander oordeel. Een eventuele verschraling van het takenpakket van een betrokkene kan niet worden beschouwd als een onbedoelde onbillijke uitwerking van de Regeling. De Raad verwijst naar zijn onder 1.1 genoemde uitspraak van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550.
4.7.3.
Daarbij komt dat bij de overgang naar het LFNP feitelijk niets wijzigt aan de opgedragen werkzaamheden tot het moment waarop de ambtenaar in het kader van de vorming van de nationale politie wordt geplaatst of wordt aangewezen als herplaatsingskandidaat. De Raad tekent overigens nog aan dat - zoals ook is vermeld in de toelichting op artikel 8 van de Regeling - in artikel 6 van het Besluit bezoldiging politie is vastgelegd dat geen enkele ambtenaar er door de invoering van het LFNP in salaris op achteruit gaat. De voor de ambtenaar geldende salarisschaal en de vooruitzichten in die schaal blijven gegarandeerd, alsmede de rang van de ambtenaar, aldus de toelichting. Ook de executieve status van de ambtenaar is volgens die toelichting gewaarborgd. Verwezen wordt in dat verband naar artikel 99i, tweede lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie. Er is dan ook geen grond om aan te nemen dat appellanten negatieve (financiële) gevolgen zullen ondervinden van de bestreden besluiten (vergelijk de uitspraken van 25 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3173, en 12 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:114).
4.8.
Namens [appellant 2] en [appellant 3] is nog naar voren gebracht dat de ten aanzien van hen genomen bestreden besluiten zich niet verdragen met de eisen van stelselmatigheid en consistentie voor bestuurlijke besluitvorming en daarmee zozeer in strijd zijn dat zij geen stand kunnen houden wegens strijd met het in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vervatte verbod van willekeur. Dit betoog faalt reeds wegens gebrek aan onderbouwing.
4.9.1.
Namens [appellant 2] en [appellant 3] is ten slotte betoogd dat de korpschef de ten aanzien van hen genomen bestreden besluiten ondeugdelijk heeft gemotiveerd door de transponeringstabel op te vatten als een algemeen verbindend voorschrift, waartegen ingevolge artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in verbinding met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb geen bezwaar en beroep openstaat, en dit als dragende overweging voor de ongegrondverklaring van hun bezwaren te hanteren. Nu zij hiertegen terecht zijn opgekomen en hebben moeten procederen om een deugdelijke motivering te verkrijgen, maken zij aanspraak op vergoeding van proceskosten, aldus [appellant 2] en [appellant 3] .
4.9.2.
De rechtsvragen die met dit betoog worden opgeworpen, heeft de Raad reeds beantwoord in zijn uitspraken van 24 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4804, en
3 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:752. De overwegingen in deze uitspraken, waarbij de Raad blijft, zijn ook in dit geval van toepassing, zodat het betoog reeds hierom faalt. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat dan ook geen aanleiding. In het verlengde hiervan bestaat evenmin aanleiding om, zoals is verzocht, te bepalen dat de korpschef het betaalde griffierecht vergoedt.
4.10.
De hoger beroepen slagen niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat ook ten aanzien van [appellante 1] geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van
P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2017.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) P.W.J. Hospel

JL

Lijst van appellanten:
Procedurenummers appellanten
15/1599 AW [appellante 1] te [woonplaats 1]
15/1680 AW [appellant 2] te [woonplaats 2]
15/1682 AW [appellant 3] te [woonplaats 3]