ECLI:NL:CRVB:2012:BW5472

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2102 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van weigeringsbesluit inzake gelijkstelling als tweede generatie-oorlogsslachtoffer

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 mei 2012 uitspraak gedaan over het verzoek van appellant om herziening van een eerder weigeringsbesluit. Appellant, geboren in 1968, heeft herhaaldelijk geprobeerd gelijkgesteld te worden met zijn ouders, die beiden erkend zijn als vervolgingsslachtoffers in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). Het verzoek om herziening was gebaseerd op de stelling dat er bij de eerdere beoordeling fouten zijn gemaakt, omdat de beoordelende artsen destijds niet beschikten over de medische dossiers van de ouders van appellant.

De Raad heeft vastgesteld dat de eerdere besluiten, waaronder een uitspraak van 28 oktober 1999, zijn genomen op basis van de beschikbare informatie, waaronder een psychologisch onderzoek dat wees op zwakbegaafdheid en een organisch bepaalde ontwikkelingsstoornis bij appellant. De Raad oordeelde dat de nieuwe informatie, waaronder een brief van de huisarts uit 1986, niet voldoende was om aan te tonen dat er bij de eerdere besluitvorming een 'aparte fout' is gemaakt. De geneeskundig adviseur van verweerder had ook geconcludeerd dat de nieuwe stukken geen nieuw licht op de zaak wierpen.

De Raad benadrukte dat herziening van besluiten alleen mogelijk is indien er overtuigend bewijs is dat er bij de oorspronkelijke besluitvorming een fout is gemaakt. In dit geval was er geen reden om aan te nemen dat de eerdere beoordelingen onjuist waren, en het beroep van appellant werd dan ook ongegrond verklaard. De Raad heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding was voor een dergelijke maatregel.

Uitspraak

11/2102 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
In verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010, 182), is in deze zaak de Pensioen- en Uitkeringsraad als bedoeld in die wet in de plaats getreden van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR). Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de
- voormalige - Raadskamer WUV van de PUR.
Namens appellant heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 3 maart 2011, kenmerk BZ01286599 (bestreden besluit), genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2012. Voor appellant is verschenen mr. Van Berkel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is geboren in 1968 en zijn ouders zijn beiden erkend als vervolgingsslachtoffers in de zin van de Wuv. Bij besluit van 27 juli 1994, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 27 juni 1997, heeft verweerder geweigerd appellant met een vervolgde gelijk te stellen, op de grond dat de psychische klachten van appellant niet in overwegende mate verband houden met de vervolging en de daardoor ontstane klachten van zijn ouders.
1.2. Bij uitspraak van 28 oktober 1999 heeft deze Raad het beroep van appellant tegen het besluit van 27 juni 1997 ongegrond verklaard. Hierbij is overwogen dat uit het onderzoek van de psychiater-psychotherapeut G.C. Zwartjes onder meer was gebleken dat er bij appellant sprake is van zwakbegaafdheid en mogelijk zwakzinnigheid ten gevolge van een geboortetrauma. Als voornaamste oorzaak van de bij appellant bestaande psychopathologie is door deze psychiater de organisch bepaalde ontwikkelingsstoornis aangewezen.
1.3. Appellant heeft in 2002 wederom een aanvraag ingediend. Omdat de Wuv na de wetswijziging van 15 juli 1994 (Stb. 1994, 519) geen mogelijkheden biedt om een ná 15 juli 1994 ingekomen aanvraag om gelijkstelling van personen die behoren tot de na-oorlogse generatie te honoreren, is deze aanvraag, die is aangemerkt als een verzoek om herziening van het besluit van 27 juni 1997, afgewezen. Daarbij is overwogen dat herziening alleen mogelijk is indien bij de oorspronkelijke besluitvorming sprake is geweest van aperte fouten.
1.4. In oktober 2010 heeft appellant weer een verzoek om herziening ingediend. Hierbij heeft appellant onder meer overgelegd een briefje van zijn huisarts gedateerd 27 januari 1986, waarin wordt gevraagd om bemoeienis met appellant in verband met zijn geestelijke achterstand en woede-uitbarstingen.
1.5. Verweerder heeft de aanvraag om advies voorgelegd aan zijn geneeskundig adviseur. Deze stelde zich op het standpunt dat de bij het verzoek gevoegde stukken geen ander licht op de zaak werpen in de zin dat blijkt dat er in het verleden een aperte fout is gemaakt. Het bezwaar van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard op de grond dat ook de in de bezwaarfase ingeschakelde geneeskundig adviseur het briefje van de huisarts niet aanmerkte als een nieuw feit op grond waarvan geoordeeld moest worden dat er bij de eerdere besluitvorming een aperte fout is gemaakt
2.1. Appellant heeft in beroep tegen het bestreden besluit aangevoerd dat er wel aperte fouten zijn gemaakt bij eerdere beoordeling omdat de destijds in 1992 en 1993 oordelende artsen niet de beschikking hadden over de medische dossiers van de ouders van appellant.
2.2. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. Op grond van artikel 61, tweede lid, van de Wuv is verweerder bevoegd een eerder door hem gegeven besluit in het voordeel van de bij dat besluit betrokkene te herzien. Verweerder heeft ten aanzien van verzoeken om herziening als de onderhavige een vaste gedragslijn ontwikkeld die inhoudt dat, gelet op de onder 1.3 genoemde wijziging van de Wuv, alleen dan aanleiding bestaat om tot herziening over te gaan, indien aannemelijk wordt dat er bij het besluit waarvan om herziening wordt verzocht, een aperte, verweerder verwijtbare, fout is gemaakt.
3.2. In zijn jurisprudentie met betrekking tot aanvragen om gelijkstelling als tweede generatie-oorlogsslachtoffer met de vervolgde in de zin van de Wuv, heeft de Raad steeds als eis gesteld dat de door verweerder ingeschakelde psychiater, teneinde zich een goed beeld te kunnen vormen van de voorliggende problematiek, dient te beschikken over de medische gegevens met betrekking tot de vervolgde ouder(s), voor zover die bij (de medische dienst van) verweerder bekend kunnen zijn. Daarbij gaat het veelal om gegevens die namens verweerder zijn vergaard in het kader van de beoordeling van door die ouder(s) zelf ingediende aanvragen op grond van de Wuv.
3.3. Uit de uitspraak van deze Raad van 28 oktober 1999 blijkt dat hij van oordeel was dat de keurend psychiater Zwartjes voldoende op de hoogte was met de (medische) problematiek van de ouders van appellant. De psychiater oordeelde destijds, mede op grond van deze informatie, dat de psychopathologie van appellant vooral in verband gebracht moet worden met een geboortetrauma. Het valt niet in te zien dat (de inhoud van) het briefje van de huisarts uit 1986 dat anders zou maken. De huisarts bevestigt daarin uitsluitend dat er sprake is van psychopathologie, maar zegt niets over de achterliggende oorzaak daarvan. Ook overigens zijn geen - nieuwe - gegevens naar voren gekomen waaruit zou kunnen worden afgeleid dat bij de oorspronkelijke beoordeling een aperte fout is gemaakt.
3.4. Het beroep slaagt derhalve niet.
4. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond .
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en
G.L.M.J. Stevens als leden, in tegenwoordigheid van J. van Dam als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2012.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) J. van Dam.
HD