Uitspraak
26 augustus 2014, 13/2929 (aangevallen uitspraak)
CIZ
3 augustus 2016 een nieuw besluit genomen.
OVERWEGINGEN
dr. P.J.L. Collin verzocht nader onderzoek te doen naar de mogelijk psychiatrische problematiek en/of de verstandelijke handicap en de daaruit voortkomende beperkingen in het functioneren van appellant. De resultaten van het onderzoek door Collin zijn neergelegd in zijn rapport van 18 juli 2016. Collin heeft in zijn rapport geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor een ontwikkelingsstoornis, behoudens de verstandelijke beperking, en ook niet voor een psychiatrische stoornis in engere zin. De mate van ernst van de verstandelijke beperking is door Collin vastgesteld op licht tot matig. De beperkingen van appellant, waaronder zijn zeer trage informatieverwerking, zijn volgens Collin volledig te verklaren vanuit zijn specifieke cognitieve beperkingen. Op psychiatrisch, psychologisch of psychosociaal gebied zijn volgens Collin geen behandelingen geïndiceerd. Collin heeft geconcludeerd dat de dagbesteding van appellant, zoals die sinds augustus 2015 vorm heeft gekregen via zorgbureau Talent en meer in het bijzonder restaurant [restaurant] , goed is afgestemd op de noden van appellant. Ten slotte acht Collin het van belang dat de begeleiding in de thuissituatie op dezelfde wijze plaatsvindt als de begeleiding bij [restaurant] .
28 oktober 2015 met het besluit van 3 augustus 2016 heeft plaatsgevonden. Niet is gebleken dat wat appellant heeft aangevoerd over de ingangsdatum van de functie begeleiding groep voor hem nog feitelijke gevolgen kan hebben. Appellant is immers pas na de ingangsdatum hiervan met begeleiding groep begonnen en heeft desgevraagd ook zelf niet aangegeven wat hij met deze grond nog zou kunnen bereiken. Deze grond hoeft daarom geen verdere bespreking. Het beroep tegen het nieuwe besluit zal daarom ongegrond worden verklaard.
3 augustus 2016 tot het Zorgkantoor in zijn regio gewend om de kosten van de na
3 december 2013 geïndiceerde zorg op basis van een pgb vergoed te krijgen. Vooralsnog is echter niet gebleken dat het Zorgkantoor deze kosten niet of niet volledig aan appellant wil vergoeden, zodat op dit moment over (de omvang van) de door appellant gestelde schade geen oordeel kan worden gegeven. Appellant kan zich zo nodig met een verzoek om schadevergoeding tot CIZ wenden als het Zorgkantoor over het pgb heeft beslist.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 17 juni 2014 gegrond en vernietigt dat besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 3 augustus 2016 ongegrond;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af;
- veroordeelt CIZ tot vergoeding van de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 2.314,30;
- bepaalt dat CIZ aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 166,- vergoedt.