ECLI:NL:CRVB:2017:898
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van verwijtbare werkloosheid en beëindiging van dienstverband in het kader van de Werkloosheidswet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de werkloosheidsuitkering van appellante, die haar arbeidsovereenkomst had beëindigd. Appellante, werkzaam als peuterleidster, had haar dienstverband opgezegd per 1 mei 2014, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde haar WW-uitkering op grond van verwijtbare werkloosheid. De Raad oordeelde dat appellante verwijtbaar werkloos was geworden, omdat zij haar arbeidsovereenkomst eenzijdig had beëindigd zonder dat er zodanige bezwaren waren die voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs onmogelijk maakten. De Raad concludeerde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en voldoende onderzoek had verricht naar de verwijtbaarheid van appellante. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad stelde vast dat appellante niet ziek was gemeld en dat er mogelijkheden waren om haar uren te verminderen op een andere locatie. De gezondheidsproblemen van appellante waren niet van dien aard dat zij gedwongen was haar dienstverband te beëindigen. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.