In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de vraag of appellant verzekerd is geweest voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) gedurende de periode van 20 maart 1999 tot en met 25 oktober 2001. De Raad heeft vastgesteld dat appellant in de eerste periode van 20 maart 1999 tot en met 19 maart 2000 verzekerd was, maar niet in de periode van 20 maart 2000 tot en met 25 oktober 2001. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellant in deze laatste periode geen ingezetene was, wat door de Raad werd bevestigd. Appellant had in september 2009 een pensioenoverzicht aangevraagd, waaruit bleek dat hij niet verzekerd was voor de AOW over de betwiste periode. De Svb had het verzoek van appellant om herziening van het pensioenoverzicht afgewezen, wat leidde tot het indienen van een bezwaar en uiteindelijk hoger beroep. De Raad oordeelde dat de Svb niet consistent had gehandeld met haar eigen beleidsregels en dat appellant in de eerste periode als ingezetene moest worden aangemerkt. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en het besluit van de Svb, en stelde vast dat appellant verzekerd was voor de AOW in de eerste periode, maar niet in de tweede. Tevens werd de Svb veroordeeld tot het vergoeden van proceskosten aan appellant.