ECLI:NL:CRVB:2017:870

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 maart 2017
Publicatiedatum
3 maart 2017
Zaaknummer
14/5728 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in hoger beroep tegen de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 maart 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een proceskostenveroordeling na intrekking van het hoger beroep door de appellant. De rechtbank had eerder op 15 september 2014 uitspraak gedaan in de onderliggende zaak, die door de Minister werd aangevochten.

Tijdens de zitting op 15 juni 2016 heeft de Minister zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J.M. Naber, terwijl de betrokkene, vertegenwoordigd door mr. M.G.M. Frerix, advocaat, ook aanwezig was. Na de zitting heeft de Raad om nadere informatie gevraagd, waarop de Minister heeft gereageerd. Op 6 oktober 2016 heeft de Minister het hoger beroep ingetrokken, waarna de betrokkene verzocht heeft om een proceskostenveroordeling.

De Raad heeft in zijn overwegingen artikel 8:118 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegepast, dat bepaalt dat bij intrekking van het hoger beroep het bestuursorgaan op verzoek van een partij kan worden veroordeeld in de proceskosten. De Raad heeft geoordeeld dat de Minister veroordeeld moet worden in de kosten die de betrokkene heeft gemaakt in verband met de behandeling van het hoger beroep, welke zijn begroot op € 495,- voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

14/5728 WSF
Datum uitspraak: 1 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:118 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 15 september 2014, 13/5912 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2016. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J.M. Naber. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door
mr. M.G.M. Frerix, advocaat.
Het onderzoek is heropend na de zitting. Op verzoek van de Raad heeft appellant nadere informatie verstrekt.
Bij brief van 6 oktober 2016 heeft appellant het hoger beroep ingetrokken. Bij brief van
7 december 2016 is namens betrokkene aan de Raad verzocht appellant te veroordelen in de proceskosten.
Appellant heeft te kennen gegeven zich te refereren aan het oordeel van de Raad.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:118, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat in geval van intrekking van het hoger beroep door het bestuursorgaan, het bestuursorgaan op verzoek van een partij bij afzonderlijke uitspraak met overeenkomstige toepassing van artikel 8:75 van de Awb kan worden veroordeeld in de proceskosten.
Gelet hierop wordt appellant veroordeeld in de kosten die betrokkene in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 495,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt appellant in de kosten van betrokkene tot een bedrag van € 495,-.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en J. Brand en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2017.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) I.G.A.H. Toma

SS