Uitspraak
mr. M.G.M. Frerix, advocaat.
7 december 2016 is namens betrokkene aan de Raad verzocht appellant te veroordelen in de proceskosten.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 maart 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een proceskostenveroordeling na intrekking van het hoger beroep door de appellant. De rechtbank had eerder op 15 september 2014 uitspraak gedaan in de onderliggende zaak, die door de Minister werd aangevochten.
Tijdens de zitting op 15 juni 2016 heeft de Minister zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J.M. Naber, terwijl de betrokkene, vertegenwoordigd door mr. M.G.M. Frerix, advocaat, ook aanwezig was. Na de zitting heeft de Raad om nadere informatie gevraagd, waarop de Minister heeft gereageerd. Op 6 oktober 2016 heeft de Minister het hoger beroep ingetrokken, waarna de betrokkene verzocht heeft om een proceskostenveroordeling.
De Raad heeft in zijn overwegingen artikel 8:118 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegepast, dat bepaalt dat bij intrekking van het hoger beroep het bestuursorgaan op verzoek van een partij kan worden veroordeeld in de proceskosten. De Raad heeft geoordeeld dat de Minister veroordeeld moet worden in de kosten die de betrokkene heeft gemaakt in verband met de behandeling van het hoger beroep, welke zijn begroot op € 495,- voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.