In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de herziening van studiefinanciering en de oplegging van een bestuurlijke boete aan appellante door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De minister had op basis van een rapport van controleurs geconcludeerd dat appellante niet op het gemeentelijke basisadres woonde, wat leidde tot de herziening van haar studiefinanciering en de oplegging van een boete. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd en dat de conclusies in het rapport niet voldoende zijn onderbouwd. De Raad oordeelde dat het rapport niet voldeed aan de vereisten van een deugdelijk onderzoek, omdat belangrijke waarnemingen ontbraken en onduidelijkheden niet waren onderzocht. Hierdoor ontbrak de feitelijke grondslag voor de besluiten van de minister. De Raad heeft de besluiten van 8 juni 2013 en 13 juni 2013 herroepen en de minister veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.475,- bedragen.