ECLI:NL:CRVB:2017:804

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2017
Publicatiedatum
1 maart 2017
Zaaknummer
16/3242 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing maatwerkvoorziening voor vreemdeling op grond van koppelingsbeginsel in de Wmo 2015

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een vreemdeling zonder aanspraak op voorzieningen, had verzocht om een tijdelijke maatwerkvoorziening voor maatschappelijke opvang. Dit verzoek werd door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam afgewezen op basis van artikel 1.2.2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij het beroep op betalingsonmacht niet werd gehonoreerd en griffierecht werd geheven.

De Raad heeft in zijn overwegingen verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de appellant geen aanspraak kan maken op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015. De Raad heeft echter ook geoordeeld dat de rechtbank had moeten bepalen dat het betaalde griffierecht aan de appellant moest worden terugbetaald, omdat de griffier dit had nagelaten. De Raad heeft het college veroordeeld in de proceskosten van de appellant in hoger beroep, die zijn begroot op € 495,- voor verleende rechtsbijstand.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank, maar corrigeert de procedurele fout met betrekking tot de terugbetaling van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de betrokken rechters.

Uitspraak

16/3242 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
22 april 2016, 15/6631 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Sprakel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de zaken 16/2814, 16/3237, 16/3242, 16/3347, 16/3348, 16/3401, 16/3402, 16/3404, 16/3437, 16/3442, 16/3493, 16/3494, 16/3495, 16/3496, 16/3499, 16/3554, 16/3604, 16/3748, 16/3749, 16/3751, 16/3754, 16/3755, 16/3756, 16/3784 en 16/3796 heeft gevoegd plaatsgehad op 8 februari 2017. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken weer gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is een vreemdeling als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) die ten tijde hier van belang geen aanspraak had op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen.
1.2.
Appellant heeft het college verzocht een tijdelijke maatwerkvoorziening te treffen bestaande uit passende maatschappelijke opvang.
1.3.
Bij besluit van 23 april 2015 heeft het college dit verzoek afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 30 september 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 23 april 2015 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college, voor zover van belang, de afwijzing van een maatwerkvoorziening bestaande uit opvang, gebaseerd op artikel 1.2.2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep voor zover dat betrekking heeft op de Wmo 2015 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank onder verwijzing naar artikel 1.2.2 van de Wmo 2015 geoordeeld dat appellant geen aanspraak kan maken op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015. De rechtbank heeft het beroep op betalingsonmacht niet gehonoreerd en griffierecht geheven.
3. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gelet op hetgeen is overwogen in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 29 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2669, slaagt de beroepsgrond van appellant dat de rechtbank wegens betalingsonmacht van het heffen van griffierecht had moeten afzien.
4.2.
Appellant is geen vreemdeling als bedoeld in artikel 1.2.2, eerste lid, van de Wmo 2015 en is ook niet op grond van artikel 2.1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 met een Nederlander gelijkgesteld. Voor zover appellant in hoger beroep aanvoert dat hij recht heeft op een (maatwerk)voorziening op grond van de Wmo 2015, verwijst de Raad naar zijn oordeel zoals dat is neergelegd in zijn uitspraak van 22 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat appellant geen aanspraak kan maken op een (maatwerk)voorziening op grond van de Wmo 2015. Hetgeen appellant in onderhavige zaak meer of anders heeft aangevoerd brengt de Raad niet tot een ander oordeel, mede gelet op de uitspraak van de Afdeling van 19 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2286).
4.3.
De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking voor zover de rechtbank heeft nagelaten om te bepalen dat de griffier van de rechtbank het betaalde griffierecht aan appellant terugbetaalt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, wordt de griffier van de rechtbank gelast dit alsnog te doen.
5. De Raad ziet aanleiding het college te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 495,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank heeft nagelaten om te bepalen dat de griffier van de rechtbank het betaalde griffierecht terugbetaalt;
  • gelast dat de griffier van de rechtbank aan appellant het door hem betaalde griffierecht van € 45,- voor de behandeling van het beroep terugbetaalt;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 495,-.
Deze uitspraak is gedaan door N.R. Docter, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2017.
(getekend) N.R. Docter
(getekend) J.W.L. van der Loo

RB