In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een vreemdeling zonder aanspraak op voorzieningen, had verzocht om een tijdelijke maatwerkvoorziening voor maatschappelijke opvang. Dit verzoek werd door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam afgewezen op basis van artikel 1.2.2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij het beroep op betalingsonmacht niet werd gehonoreerd en griffierecht werd geheven.
De Raad heeft in zijn overwegingen verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de appellant geen aanspraak kan maken op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015. De Raad heeft echter ook geoordeeld dat de rechtbank had moeten bepalen dat het betaalde griffierecht aan de appellant moest worden terugbetaald, omdat de griffier dit had nagelaten. De Raad heeft het college veroordeeld in de proceskosten van de appellant in hoger beroep, die zijn begroot op € 495,- voor verleende rechtsbijstand.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank, maar corrigeert de procedurele fout met betrekking tot de terugbetaling van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de betrokken rechters.