Uitspraak
mr. R.A. Kneefel.
OVERWEGINGEN
22 mei 2014 is werkgeefster in staat van faillissement verklaard. Bij brief van 26 mei 2014 heeft de curator, indien en voor zover er tussen appellant en werkgeefster een dienstverband bestaat en dit dienstverband niet reeds om een andere reden rechtsgeldig is geëindigd, appellant ontslag aangezegd op de kortst mogelijke termijn.
€ 13.556,81. Het Uwv heeft als datum van opzegging van de arbeidsovereenkomst aangemerkt 27 maart 2014, de dag na de verzending van de brief van werkgeefster van
26 maart 2014.
27 februari 2008 gaat over de lengte van de opzegtermijn als bedoeld in artikel 64, eerste lid, onder b, van de WW, maar niet over de aanvang van de opzegtermijn. Appellant betwist niet dat in zijn geval moet worden uitgegaan van de termijn van zes weken van artikel 40 van de Faillissementswet, maar is van mening dat deze aanvangt op de dag van opzegging door de curator in plaats van de opzegging door werkgeefster. Nu het Uwv is uitgegaan van een verkeerde datum van opzegging van de arbeidsovereenkomst, is de hoogte van de uitkering op alle drie de onderdelen – het loon over de termijn van dertien weken en de opzegtermijn, alsmede het vakantiegeld – niet juist berekend.
a. het loon over ten hoogste dertien weken, onmiddellijk voorafgaande aan:
(…)
40. de dag van opzegging van de dienstbetrekking;
b. het loon over ten hoogste de voor de werknemer geldende termijn van
opzegging (…), met dien verstande dat de krachtens artikel 40 van de
Faillissementswet ten aanzien van de werknemer geldende termijn, zowel
binnen als buiten faillissement, niet wordt overschreden; en
c. het vakantiegeld, de vakantiebijslag (…) over ten hoogste het jaar
onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip waarop de in onderdeel a,
onder 10, 20, 30 of de in onderdeel b bedoelde termijn eindigt.”