1.3.Bij besluit van 21 september 2015 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 24 juli 2015 ongegrond verklaard. Daaraan heeft appellant ten grondslag gelegd dat studerenden die vanaf 1 september 2015 voor het eerst studiefinanciering ontvangen voor een opleiding in het hoger onderwijs recht hebben op studiefinanciering in de vorm van een basislening, een aanvullende beurs en collegegeldkrediet. Nu betrokkene met betrekking tot een eerdere inschrijving geen aanspraak op studiefinanciering heeft gehad, ontvangt hij vanaf september 2015 voor de eerste keer studiefinanciering voor een studie in het hoger onderwijs. Betrokkene heeft daarom recht op de hiervoor vermelde studiefinanciering en geen recht op studiefinanciering in de vorm van een basisbeurs.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen om, met inachtneming van de uitspraak, een nieuwe beslissing te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank was betrokkene per 1 september 2014 begonnen met een opleiding aan de Wageningen University en heeft appellant aan betrokkene studiefinanciering toegekend, zodat betrokkene verkeerde in een positie waarop de cohortgarantie van artikel 12.14, eerste lid, van de Wsf 2000 ziet.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat betrokkene niet in aanmerking komt voor de cohortgarantie. Appellant heeft erop gewezen dat betrokkene in het studiejaar 2014/2015 alleen in de maand september bij de onderwijsinstelling ingeschreven heeft gestaan voor zijn opleiding, maar dat hij voor 1 oktober 2014 – de datum dat zijn recht op studiefinanciering zou ingaan – reeds te kennen had gegeven dat hij geen studiefinanciering meer wilde ontvangen. Dit betekent dat betrokkene met ingang van
1 oktober 2014 niet meer voldeed aan de voorwaarden om voor studiefinanciering in aanmerking te komen. Volgens appellant blijkt de bedoeling van de wetgever ook uit de wetsgeschiedenis, waar wordt overwogen dat studerenden in aanmerking komen voor toepassing van de cohortgarantie wanneer er sprake is geweest van concrete toekenning van studiefinanciering. Nu betrokkene hieraan niet voldoet, valt hij onder het leenstelsel.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.Betrokkene heeft voor de opleiding Bos- en Natuurbeheer aan de Wageningen University voor het eerst studiefinanciering aangevraagd op 9 september 2014. Deze opleiding valt onder de in de artikelen 2.8 en 12.14 van de Wsf 2000 genoemde opleidingen. Betrokkene stond in de maand september 2014 voor deze opleiding ingeschreven.
4.1.2.Appellant heeft bij besluit van 13 september 2014 aan betrokkene meegedeeld dat hij met ingang van 1 oktober 2014 recht heeft op studiefinanciering.
4.1.3.Betrokkene heeft zijn inschrijving aan de in 4.1.1 genoemde opleiding voor 1 oktober 2014 beëindigd. Aan appellant heeft hij op 26 september 2014 meegedeeld dat hij zijn aanvraag om studiefinanciering op 1 oktober 2014 wenste te beëindigen.
4.1.4.Appellant heeft bij besluit van 27 september 2014 aan betrokkene meegedeeld dat hij met ingang van 1 oktober 2014 geen recht heeft op studiefinanciering als gevolg van de beëindiging van zijn aanvraag.
4.1.5.Betrokkene heeft zich op 23 juli 2015 per 1 september 2015 opnieuw ingeschreven voor de in 4.1.1 genoemde opleiding.
4.2.1.Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wsf 2000 wordt onder studiefinancieringstijdvak verstaan een kalenderjaar of een gedeelte daarvan waarop de toekenning van studiefinanciering betrekking heeft, met dien verstande dat deze periode ten minste 1 kalendermaand is.
4.2.2.Ingevolge artikel 1.2 van de Wsf 2000 is bepalend voor het recht op studiefinanciering de toestand op de eerste dag van de kalendermaand.
4.2.3.Ingevolge artikel 2.8 van de Wsf 2000 kan voor studiefinanciering in aanmerking komen een student die is ingeschreven voor het volgen van een voltijdse bacheloropleiding of een voltijdse masteropleiding aan een bekostigde universiteit of hogeschool, opgenomen in de bijlage van de WHW.
4.2.4.Ingevolge artikel 3.21, eerste lid, van de Wsf 2000 wordt studiefinanciering toegekend per studiefinancieringstijdvak. Ingevolge het tweede lid van dit artikel, zoals dat luidde ten tijde hier van belang, wordt studiefinanciering niet toegekend voor een periode die gelegen is voor de datum van indiening van de aanvraag.
4.2.5.Ingevolge artikel 12.14, eerste lid, van de Wsf 2000 blijven op een student die vóór 1 september van het jaar waarin de Wet studievoorschot hoger onderwijs in werking treedt stond ingeschreven aan een bacheloropleiding, masteropleiding of ongedeelde opleiding of die onderwijs volgde volgend op een opleiding gericht op een levensbeschouwelijk ambt of beroep als bedoeld in artikel 7.4a, vijfde lid, van de WHW, en die studiefinanciering toegekend heeft gekregen voor een opleiding in het hoger onderwijs, de volgende artikelen, zoals die luidden vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel X, van de Wet studievoorschot hoger onderwijs, voor de nominale duur van die opleiding van toepassing:
a. van hoofdstuk 1, de artikelen 1.1 en 1.5;
b. van hoofdstuk 2, de artikelen 2.13, eerste lid, 2.16, tweede lid, en 2.17;
c. van hoofdstuk 3, de artikelen 3.1, eerste en tweede lid, 3.6, en paragraaf 3.3, met uitzondering van artikel 3.10, tweede lid; en
d. hoofdstuk 5, met uitzondering van artikel 5.9, eerste lid, en artikel 5.16, derde lid, waarbij voor ‘prestatiebeurs hoger onderwijs’ wordt gelezen: prestatiebeurs;
e. van hoofdstuk 9, de artikelen 9.1b, 9.9 en 9.9a.