ECLI:NL:CRVB:2017:696
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Stehouwer
- J.H.M. van de Ven
- J.C.F. Talman
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand en de beoordeling van zelfstandigheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had een aanvraag ingediend voor bedrijfskapitaal en bijstand voor levensonderhoud op basis van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had deze aanvraag afgewezen, omdat het bedrijf van appellant niet levensvatbaar zou zijn. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond.
In hoger beroep stelde de Raad vast dat appellant als zelfstandige moet worden aangemerkt, omdat hij aan het urencriterium voor zelfstandigenaftrek voldeed. Appellant had zelf aan de belastingdienst doorgegeven dat hij meer dan 1225 uur per jaar aan zijn bedrijf besteedde. De Raad oordeelde dat het college geen nader onderzoek hoefde te doen naar de zelfstandigheid van appellant, aangezien hij zelf had aangegeven dat hij aan de voorwaarden voldeed.
De Raad concludeerde dat appellant in de periode van 1 september 2014 tot 10 september 2014 geen recht had op bijstand op grond van de WWB, en dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, met verbetering van gronden. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.