ECLI:NL:CRVB:2017:680
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet wonen in opgegeven woonplaats
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving sinds 29 juli 2010 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder. Hij stond ingeschreven op het adres van zijn moeder, maar er ontstond twijfel over zijn woonplaats na signalen dat hij veel in België en Rotterdam pinte en dat zijn kinderen niet bekend waren in Eindhoven. Na een onderzoek door de gemeente Eindhoven, waarin onder andere waarnemingen en huisbezoeken zijn gedaan, concludeerde het college dat appellant vanaf 1 juli 2012 niet meer in Eindhoven woonde. Dit leidde tot de intrekking van de bijstand en de terugvordering van eerder verstrekte bijstandskosten. De rechtbank bevestigde het besluit van het college, waarop appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de onderzoeksresultaten voldoende feitelijke grondslag bieden voor de conclusie dat appellant zijn woonplaats niet in Eindhoven had. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat appellant geen zelfstandige gronden heeft aangevoerd tegen de terugvordering van de gemaakte kosten van bijstand.