ECLI:NL:CRVB:2017:666
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de noodzaak voor begeleiding bij vervoer van een rolstoelgebonden appellante
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervoersvoorzieningen voor een appellante met een chronische hart- en vaatziekte en neurologische complicaties. Appellante, die motorisch en energetisch beperkt is en rolstoelgebonden, had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar vervoersvoorziening in de vorm van een bruikleenauto door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had op basis van een medisch advies geconcludeerd dat er geen medische noodzaak was voor het gebruik van een bruikleenauto en had in plaats daarvan een financiële tegemoetkoming voor rolstoel-ligtaxivervoer toegekend.
Tijdens de zitting op 11 januari 2017 heeft appellante, bijgestaan door haar zoon en kleindochter, haar standpunt toegelicht. Zij stelde dat zij op medische gronden begeleiding door twee personen nodig heeft tijdens transfers, maar het college en de medisch adviseur waren van mening dat één begeleider voldoende was. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet voldoende medische onderbouwing heeft geleverd voor haar stelling dat zij niet met de rolstoel-ligtaxi kan reizen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch advies zorgvuldig was en dat de vervoersvoorziening adequaat was voor de behoeften van appellante.
De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellante ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de bevindingen van de medisch adviseur en dat het individueel rolstoel-ligtaxivervoer een adequate voorziening voor appellante was. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.