ECLI:NL:CRVB:2017:652
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen aan appellante, die sinds 2004 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De intrekking was gebaseerd op de bevindingen van de Sociale Recherche, die na een anonieme melding een onderzoek instelde naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante samenwoonde met appellant, wat zij niet had gemeld aan het college van burgemeester en wethouders van Heerlen. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard.
In hoger beroep hebben appellanten hun standpunt herzien en erkend dat zij vanaf 1 januari 2011 een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. De Raad heeft vastgesteld dat de intrekking van de bijstand een belastend besluit is en dat het college de last heeft om aannemelijk te maken dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De Raad oordeelde dat de onderzoeksresultaten voldoende feitelijke grondslag bieden voor de conclusie dat appellanten in de periode van 2 oktober 2008 tot 1 januari 2011 een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. De verklaringen van appellanten, alsmede het water- en energieverbruik, ondersteunden deze conclusie.
De Raad heeft de beroepsgronden van appellanten verworpen, waaronder de stelling dat er geen gezamenlijke huishouding was en dat de terugvordering van € 33.872,89 onaanvaardbare financiële gevolgen zou hebben. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.