ECLI:NL:CRVB:2017:650

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 februari 2017
Publicatiedatum
23 februari 2017
Zaaknummer
15/5869 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperking van de omvang van hoger beroep in bestuursrechtelijke geschillen met betrekking tot kosten rechtsbijstand en griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, een politieambtenaar, had hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om intrekking van een beoordeling die op 11 maart 2011 was vastgesteld. De Raad heeft vastgesteld dat de omvang van het hoger beroep door de appellant is beperkt tot de kosten van rechtsbijstand en het griffierecht. De Raad oordeelt dat de korpschef van politie niet ten onrechte het verzoek om intrekking van de beoordeling heeft afgewezen. De gemaakte kosten van de appellant blijven voor zijn rekening, hoewel een deel van de kosten eerder is vergoed. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep van de appellant ongegrond werd verklaard. De Raad wijst erop dat de korpschef in een eerdere uitspraak is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht, maar dat dit niet van toepassing is op de huidige zaak. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor appellanten om de juiste procedures te volgen en de gevolgen van niet-ontvankelijkheid van bezwaren.

Uitspraak

15/5869 AW
Datum uitspraak: 23 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
13 augustus 2015, 14/2832 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft S.A.J.T. Hoogendoorn hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2017. Namens appellant is Hoogendoorn verschenen. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.M.A.C. Theunissen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was aangesteld als politieambtenaar bij de voormalige politieregio [naam regio].
1.2.
Bij besluit op bezwaar van 25 maart 2014 heeft de korpschef appellant met ingang van
1 maart 2012 bevorderd naar de functie van senior Gebiedsgebonden Politie (GGP) op grond van het ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior binnen de GGP’.
1.3.
Op 16 mei 2014 heeft de korpschef, op verzoek van appellant, een op 16 november 2010 opgemaakte en op 11 maart 2011 vastgestelde beoordeling over het functioneren van appellant in de periode van 9 december 2009 tot 16 november 2010 (beoordeling) aan appellant toegestuurd.
1.4.
Appellant heeft op 22 mei 2014 bezwaar gemaakt tegen de beoordeling. Appellant heeft in het bezwaarschrift te kennen gegeven dat, indien en voor zover de korpschef van mening is dat appellant niet tijdig bezwaar heeft gemaakt, het bezwaarschrift moet worden aangemerkt als een verzoek om overeenkomstig punt 9 van uitvoeringsafspraken loopbaanbeleid GGP van 24 april 2013 het besluit van 16 november 2010 in te trekken en de beoordeling met inachtneming van die uitvoeringsafspraken opnieuw op te maken. Volgens appellant is in de beoordeling ten onrechte geen potentieel deel opgenomen dat betrekking heeft op de competenties en taken van de naast hogere GGP-functie en bevat de beoordeling voorts ten onrechte geen uitspraak over de verwachte geschiktheid voor de functie van senior GGP.
1.5.
Bij besluit van 19 juni 2014 heeft de korpschef afwijzend beslist op het verzoek om de beoordeling in te trekken en opnieuw op te maken.
1.6.
Bij besluit van 23 juni 2014 heeft de korpschef het bezwaar tegen de beoordeling primair niet-ontvankelijk en subsidiair ongegrond verklaard.
1.7.
Bij besluit van 30 september 2014 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar tegen het besluit van 19 juni 2014 ongegrond verklaard.
1.8.
Bij uitspraak van 19 februari 2015 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 23 juni 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Bij uitspraak van 31 maart 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1254) heeft de Raad - met bepalingen over griffierecht en proceskosten in beroep en in hoger beroep - de uitspraak van de rechtbank van 19 februari 2015 vernietigd, het beroep tegen het besluit van 23 juni 2014 gegrond verklaard, voor zover daarbij het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard, en dit besluit in zoverre vernietigd. Verder is het beroep tegen het besluit van 23 juni 2014, voor zover het bezwaar subsidiair ongegrond is verklaard, ongegrond verklaard. Daarbij heeft de Raad het standpunt van appellant dat de beoordeling moet worden vernietigd, omdat deze noch een potentieelbeoordeling noch een uitspraak over de verwachte geschiktheid bevat, niet gevolgd.
3.2.
Bij uitspraak van eveneens 31 maart 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1255) heeft de Raad, voor zover thans van belang, de in 1.2 bedoelde bevorderingsdatum vastgesteld op 1 december 2011, zijnde de datum waarop binnen de voormalige politieregio [naam regio] uitvoering is gegeven aan het loopbaanbeleid.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting van de Raad heeft appellant de omvang van het hoger beroep beperkt. Naar aanleiding van de in 3.1 bedoelde uitspraak van de Raad neemt appellant niet langer het standpunt in dat de beoordeling had moeten worden ingetrokken. Wel stelt appellant zich op het standpunt dat de korpschef de door hem gemaakte kosten van rechtsbijstand in bezwaar, beroep en hoger beroep alsmede het door hem betaalde griffierecht in beroep en in hoger beroep dient te vergoeden. Aan dit standpunt ligt, kort gezegd, ten grondslag dat appellant als gevolg van de onjuiste niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar tegen de beoordeling een onnodige procedure heeft moeten voeren tegen de afwijzing van het verzoek om de beoordeling in te trekken.
4.2.
De Raad volgt appellant niet in zijn standpunt. Voor de door appellant gevraagde vergoedingen bestaat alleen grond indien de korpschef het verzoek om intrekking van de op 11 maart 2011 vastgestelde beoordeling ten onrechte zou hebben afgewezen. Uit de onder 3.1 bedoelde uitspraak van de Raad volgt dat dit niet het geval is. De kosten die appellant als gevolg van de door hem aangewende rechtsmiddelen tegen de afwijzing van zijn verzoek heeft gemaakt, dienen dan ook voor zijn rekening te blijven. Ten overvloede wijst de Raad er nog op dat de korpschef voor de onjuiste niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen de beoordeling in de onder 3.1 bedoelde uitspraak is veroordeeld in de proceskosten van appellant en dat de korpschef is opgedragen het in beroep en hoger beroep door appellant betaalde griffierecht te vergoeden.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, voor zover aangevochten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2017.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) L.L. van den IJssel

HD