ECLI:NL:CRVB:2016:1255

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 maart 2016
Publicatiedatum
7 april 2016
Zaaknummer
14/5661 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering politieambtenaar en geschiktheidseisen in het kader van loopbaanbeleid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Overijssel. De appellant, een politieambtenaar, had verzocht om doorstroming naar een hogere functie, maar zijn verzoek was afgewezen door de korpschef op basis van een beoordeling die niet voldeed aan de vereisten voor bevordering. De Raad oordeelde dat de korpschef de bevordering had moeten honoreren met terugwerkende kracht naar 1 december 2011, omdat de appellant op dat moment voldeed aan de voorwaarden voor bevordering, ondanks dat de korpschef aanvankelijk had besloten om de bevordering pas in te laten gaan per 1 maart 2012. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van de korpschef, en stelde vast dat de appellant met ingang van 1 december 2011 bevorderd diende te worden. Tevens werd de korpschef veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 1.736,- bedroegen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke en ondubbelzinnige beoordelingen in het kader van loopbaanbeleid binnen de politie.

Uitspraak

14.5661 AW

Datum uitspraak: 31 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
28 augustus 2014, 14/68 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft S.A.J.T. Hoogendoorn hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant zijn nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak 15/1725 AW, plaatsgevonden op
3 september 2015. Appellant is, met bericht, niet verschenen. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.M.A.C. Theunissen.
Het onderzoek is heropend na de zitting.
De Raad heeft de korpschef onder meer in de gelegenheid gesteld om een schriftelijke reactie te geven op een van de door appellant ingezonden nadere stukken.
De korpschef heeft van deze gelegenheid gebruikgemaakt. Appellant heeft daarop gereageerd.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is als politieambtenaar aangesteld bij de voormalige politieregio [naam politieregio], laatstelijk in de functie van [naam functie A].
1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 hebben de Minister van Veiligheid en Justitie en de politievakorganisaties op 9 september 2010 overeenstemming bereikt over de tweede tranche van de landelijk te harmoniseren arbeidsvoorwaarden politie (HAP II). Deze afspraken zijn vastgelegd in de op 1 november 2010 in werking getreden circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche (Stcrt. 2010, 19782, circulaire).
1.3.
Een onderdeel van de harmonisatieafspraken is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen “Loopbaanbeleid van assistent A tot en met [functie B] binnen de [naam afdeling]” (loopbaanbeleid). In die bijlage zijn de afspraken vastgelegd over de mogelijkheden tot doorstroming van ambtenaren binnen de [naam afdeling] naar een volgend niveau of volgende functie. Voor de doorstroming van [naam functie A] (schaal 7) naar [functie B] (schaal 8) is onder meer als vereiste gesteld dat sprake is van “vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor [functie B]”. Vermeld is dat het loopbaanbeleid vanaf 1 november 2010 geldt voor alle medewerkers bij de Nederlandse Politie, dat de Raad van korpschefs i.o. zich aan de circulaire heeft geconformeerd en dat het bevoegd gezag deze circulaire dient te volgen, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet. In april 2013 heeft de Commissie voor georganiseerd overleg in politie-ambtenarenzaken nadere uitvoeringsafspraken (uitvoeringsafspraken) vastgesteld.
1.4.
Het loopbaanbeleid is door de vijf voormalige politieregio’s van Oost-Nederland nader uitgewerkt in het kaderdocument “Uitvoering Landelijk Loopbaanbeleid Doorstroming Executieven in de [naam afdeling] ten behoeve van de korpsen binnen de eenheid Oost-Nederland” van 1 december 2011 (kaderdocument). In het kaderdocument is vastgelegd dat voor de vijf korpsen binnen Oost-Nederland ruimte bestaat voor beslissingen dan wel concretisering op een aantal punten; één van die punten is de eis van ‘vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen de verwachte geschiktheid voor
[functie B]’.
1.5.
De korpsleiding en de ondernemingsraad van de politieregio [naam politieregio] hebben, voor zover hier van belang, tijdens een overleg op 15 december 2011 uitgesproken dat de bevordering van [naam functie A] naar [functie B] is bedoeld voor politieambtenaren die zeer goed functioneren. De korpsleiding heeft besloten dat tot bevordering wordt overgegaan indien sprake is van een “uitstekende” beoordeling en de teamchef positief adviseert over de geschiktheid voor [functie B]. Om aan de bezwaren van de ondernemingsraad tegemoet te komen, is een commissie ingesteld die bij wijze van hardheidsclausule heeft geadviseerd over de geschiktheid van 86 politieambtenaren met een “goede” beoordeling die tegen “uitstekend” aan zitten. De verzoeken van deze ambtenaren om door te stromen zijn onder meer beoordeeld op het criterium dat op de competenties besluitvaardigheid en samenwerken minimaal eenmaal een 3 moet zijn gescoord en op de andere competentie minimaal een 2.
1.6.
Op 24 september 2012 heeft appellant verzocht om doorstroming naar de functie van [functie B]. Hij heeft daarbij een op 23 mei 2012 vastgestelde beoordeling (beoordeling 2011) gevoegd. Het functioneren van appellant in de periode van 1 november 2010 tot
31 december 2011 is beoordeeld met het eindresultaat “Goed. Competenties zijn overwegend op niveau 2, geen onder niveau 1. Resultaatafspraken zijn (ruim) gehaald.”
1.7.
Bij besluit van 28 februari 2013 heeft de korpschef het verzoek om doorstroming afgewezen op de grond dat een recente beoordeling met het beoordelingsresultaat “uitstekend” ontbreekt en dat de aanvraag niet wordt ondersteund door een positief advies van zijn teamchef. De korpschef heeft dit afwijzingsbesluit na bezwaar herroepen bij besluit van 25 maart 2014 (bestreden besluit), en het verzoek van appellant om doorstroming gehonoreerd met ingang van 1 maart 2012, zijnde de maand volgend op het beoordelingsgesprek. Aan zijn besluitvorming heeft de korpschef het loopbaanbeleid, het kaderdocument en de uitkomst van het overleg tussen de korpsleiding en de ondernemingsraad ten grondslag gelegd en overwogen dat appellant voldoet aan de nadere vereisten voor doorstroming, omdat zijn “goede” beoordeling blijkens het advies van de commissie tegen “uitstekend” aan zit en zijn teamchef positief heeft geadviseerd over de verwachte geschiktheid.
1.8.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en zich daarbij op het standpunt gesteld dat hij, gelet op een eerdere beoordeling, per 1 december 2010 had moeten doorstromen. Op 16 november 2010 is een beoordeling opgemaakt van het functioneren van appellant in de periode van 9 december 2009 tot 16 november 2010 met het eindresultaat “Goed. Competenties zijn overwegend op niveau 2, geen onder niveau 1. Resultaatafspraken zijn (ruim) gehaald.” Deze - op 11 maart 2011 vastgestelde - beoordeling (beoordeling 2010) is niet eerder dan op 16 mei 2014 aan appellant bekendgemaakt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat niet in geschil is dat voor de bevorderingsdatum wordt aangeknoopt bij de datum van het beoordelingsgesprek en de bevordering ingaat op de eerste dag van de maand volgend op het beoordelingsgesprek. Er dient sprake te zijn van een recente beoordeling en dit kan ook een eerdere (recente) beoordeling zijn. De rechtbank acht het echter niet onredelijk dat de korpschef in beginsel uitgaat van de meest recente beoordeling. Niet in geschil is dat de minder recente beoordeling niet voldoet aan alle voorwaarden voor doorstroming, omdat deze geen oordeel over de verwachte geschiktheid bevat. Nu de meest recente beoordeling wel aan alle criteria voldoet, heeft de korpschef zich op het standpunt kunnen stellen dat het verzoek om doorstroming per 1 maart 2012 kon worden gehonoreerd.
3. In hoger beroep heeft appellant de aangevallen uitspraak op de hierna te bespreken gronden bestreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In de bezwaarfase is gebleken dat appellant voldoet aan de nadere vereisten voor doorstroming, omdat zijn “goede” beoordeling blijkens het advies van de commissie tegen “uitstekend” aan zit en zijn teamchef positief heeft geadviseerd over de verwachte geschiktheid. Appellant heeft aangevoerd dat de korpschef het bestreden besluit bekend heeft gemaakt, zonder hem eerst te horen over de adviezen van de commissie en de teamchef. De Raad volgt appellant hierin niet. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder e, van de Algemene wet bestuursrecht kon de korpschef afzien van het horen van appellant, omdat aan het bezwaar volledig tegemoet werd gekomen.
4.2.
De uitvoeringsafspraken luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
“2. De aanvraagdatum gedaan door de medewerker, of de datum dat het bevoegd gezag heeft besloten de afspraken uit te gaan voeren is ook de datum voor de Terugwerkende kracht regeling (TWK), maar niet verder terug dan 1 november 2010. De vroegste datum telt.
3. In het verlengde van punt 2 nog het volgende. Over het vraagstuk van terugwerkende kracht zijn al eerder uitspraken gedaan. Het uitgangspunt is namelijk dat een medewerker pas in aanmerking komt voor de bevordering en plaatsing in de functie [functie B] op het moment dat hij aan alle voorgeschreven criteria voldoet. Het onderhavige loopbaanbeleid geldt al sinds 1 november 2010 en het pas erg laat uitvoering geven aan dit beleid kan de medewerker niet worden tegengeworpen. Als een korps pas in oktober 2012 start met de uitvoering van dit beleid en vaststaat dat een medewerker in november 2011 aan alle voorwaarden om voor bevordering in aanmerking te komen voldeed, dan wordt deze medewerker alsnog per november 2011 bevorderd en geplaatst in de functie [functie B]. In deze is de aanvraagdatum van de medewerker dan wel de uitvoeringsdatum van de werkgever dus niet relevant voor de terugwerkende kracht. Uiteraard dient de aanvraag van de medewerker wel uiterlijk 31 december 2012 te hebben plaatsgevonden.
(…)
8. Het beleid is medio 2010 afgesproken en 1 november 2010 van kracht geworden. De laatste datum is bepalend voor de beslissing. Een beoordeling van dat moment (of niet ouder dan twee jaar) is hierin leidend.”
4.3.
De Raad leidt uit deze uitvoeringsafspraken, in onderlinge samenhang bezien, het volgende af. De ingangsdatum van de bevordering naar de functie van [functie B] is de aanvraagdatum of, in het geval dit eerder is, de datum waarop het bevoegd gezag de afspraken is gaan uitvoeren (uitvoeringsdatum). Indien echter een medewerker al eerder dan de aanvraagdatum of de uitvoeringsdatum materieel aan alle voorwaarden voldeed, is de ingangsdatum van de bevordering de datum waarop aan die voorwaarden werd voldaan, met dien verstande dat de ingangsdatum niet verder terug gaat dan 1 november 2010. Of al op een eerder moment dan de aanvraagdatum of de uitvoeringsdatum sprake was van functioneren boven de norm en verwachte geschiktheid voor de functie van [functie B] zal duidelijk en ondubbelzinnig uit een recente beoordeling - dat is een beoordeling vastgesteld op
1 november 2008 of later - moeten blijken. Is dat het geval, dan dient de ingangsdatum van de bevordering op dit eerdere moment - zij het niet voor 1 november 2010 - te worden gesteld. Dit geldt ook als de beoordeling, inhoudende dat geen sprake is van functioneren boven de norm en/of verwachte geschiktheid voor de functie van [functie B], in rechte geen stand kan houden en uit andere beschikbare stukken duidelijk en ondubbelzinnig blijkt dat al op dat eerdere moment aan de voorwaarden werd voldaan. De Raad ziet in de uitvoeringsafspraken geen aanleiding om onderscheid te maken tussen bevorderingen op aanvraag en ambtshalve bevorderingen.
4.4.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of de beoordeling 2010 als een recente beoordeling kan worden aangemerkt, nu er een meer recente beoordeling is, namelijk de beoordeling 2011. Uit 4.3 volgt dat de beoordeling 2010 (ook) een recente beoordeling is.
4.5.
Onder verwijzing naar zijn uitspraken van 30 juli 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:2551 en ECLI:NL:CRVB:2015:2552) stelt de Raad voorop dat de korpschef met de keuze om het begrip “boven de norm” zo in te vullen dat alleen diegenen met het beoordelingsresultaat “uitstekend” dan wel “tegen uitstekend aan” voor bevordering in aanmerking komen én over een positief advies over hun verwachte geschiktheid beschikken, gebleven is binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling.
4.6.
Uit 4.5 volgt dat appellant uitgaande van zijn “goede” beoordeling 2010 - die gelet op de uitspraak van heden in de zaak 15/1725 AW in rechte vaststaat - niet in aanmerking komt voor bevordering op grond van het loopbaanbeleid. In tegenstelling tot wat appellant heeft aangevoerd, ziet de Raad in een intern stuk van de politiechef geen wijziging van diens vaste gedragslijn in die zin dat thans een “goede” beoordeling in combinatie met een positief advies over de verwachte geschiktheid tot het voldoen aan de criteria voor bevordering zou leiden. Zoals de korpschef in zijn brief van 9 oktober 2015 helder uiteen heeft gezet, ziet de passage in dat interne stuk op een aantal uitspraken van de rechtbank Overijssel waarin is geoordeeld dat een “goede” beoordeling als een beoordeling “boven de norm” dient te worden gezien. De korpschef heeft te kennen gegeven dat die uitspraken in lopende zaken door hem slechts zijn gevolgd onder voorbehoud van de uitkomst van het daartegen ingestelde hoger beroep.
Gelet op dit oordeel behoeft de vraag of appellant in november 2010 beschikte over de verwachte geschiktheid voor de functie van [functie B] geen bespreking.
4.7.
Bij het bestreden besluit heeft de korpschef appellant bevorderd met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgende op het beoordelingsgesprek in het kader van de beoordeling 2011. De korpschef heeft hiermee gehandeld in strijd met de uitvoeringsafspraken. Zoals in 4.3 is overwogen, volgt uit de uitvoeringsafspraken dat de ingangsdatum van de bevordering naar de functie van [functie B] de aanvraagdatum is of, in het geval dit eerder is, de uitvoeringsdatum. Uit het bestreden besluit volgt dat de voormalige politieregio [naam politieregio] uitvoeringsregels heeft opgesteld, die zijn neergelegd in een notitie van 1 december 2011 en via intranet bekend zijn gemaakt. Gesteld noch gebleken is van een eerdere uitvoeringsdatum dan 1 december 2011.
4.8.
Het bestreden besluit moet gelet op 4.7 worden vernietigd wegens een ondeugdelijke motivering. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat ook de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
4.9.
De Raad ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Hij overweegt daartoe als volgt.
4.9.1.
Uit de beoordeling 2011 is niet duidelijk en ondubbelzinnig gebleken dat appellant al op een eerder moment dan 1 december 2011 boven de norm functioneerde én de verwachte geschiktheid had voor de functie van [functie B]. Uit die beoordeling blijkt veeleer dat appellant de verwachte geschiktheid pas had ten tijde van het vaststellen van de beoordeling. Als afsluitende opmerking over de verwachte geschiktheid is immers vermeld dat de teamleiding appellant heeft gefaciliteerd in het volgen van de opleiding senior politiemedewerker, waaruit vertrouwen spreekt in zijn ontwikkelpotentieel. Uit de beoordeling 2011 volgt dat appellant na de beoordelingsperiode is gestart met deze opleiding.
4.9.2.
Nu de uitvoeringsdatum, 1 december 2011, vóór de aanvraagdatum ligt en niet is gebleken dat appellant al vóór de uitvoeringsdatum aan alle voorwaarden voldeed, dient appellant met ingang van 1 december 2011 te worden bevorderd tot [functie B].
5. Aanleiding bestaat om de korpschef te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 992,- in beroep en op € 744,- in hoger beroep wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 25 maart 2014 gegrond en vernietigt dat besluit
voor zover daarin als datum voor doorstroming naar de functie van [functie B] is
vermeld 1 maart 2012;
- stelt deze datum vast op 1 december 2011 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de
plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 25 maart 2014;
- bepaalt dat de korpschef aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 246,-
vergoedt;
- veroordeelt de korpschef in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.736,-.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.N.A. Bootsma en M.C.D. Embregts als leden, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2016.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) B. Fotchind

HD