ECLI:NL:CRVB:2017:647

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 februari 2017
Publicatiedatum
23 februari 2017
Zaaknummer
16/528 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verwachte geschiktheid voor de functie van senior GGP binnen de politieregio

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de korpschef van politie het verzoek van appellant om bevordering tot senior GGP heeft afgewezen. Appellant, werkzaam als basispolitiefunctionaris, had verzocht om bevordering op basis van het loopbaanbeleid, maar de korpschef oordeelde dat appellant niet voldeed aan de vereisten voor verwachte geschiktheid. De beoordeling was gebaseerd op twee elementen: coördinatievermogen en coach/mentorschap. De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de korpschef in redelijkheid tot dit negatieve oordeel kon komen, en dat het standpunt van de korpschef voldoende was onderbouwd.

De Raad voor de Rechtspraak bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat de korpschef binnen de grenzen van redelijke beleidsbepaling is gebleven en dat appellant niet de verwachte geschiktheid heeft aangetoond. De argumenten van appellant, waaronder zijn scores in functioneringsgesprekken en zijn ervaring als senior van dienst, zijn niet voldoende om de beslissing van de korpschef te weerleggen. De Raad concludeert dat de korpschef de verklaringen van zijn leidinggevenden en de beoordelingscriteria correct heeft toegepast en dat er geen aanleiding is om de beslissing te herzien.

De uitspraak bevestigt dat de korpschef de vrijheid heeft om te oordelen over de geschiktheid van zijn medewerkers en dat ontwikkelpunten in de beoordeling mogen worden meegenomen. De Raad ziet geen reden om te twijfelen aan de redelijkheid van het oordeel van de korpschef, en de aangevallen uitspraak wordt dan ook bevestigd.

Uitspraak

16/528 AW
Datum uitspraak: 23 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
14 december 2015, 14/1245 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K. Kromhout hoger beroep ingesteld.
Namens de korpschef heeft mr. M. Dijk een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kromhout. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. Dijk en W.H. Rödel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als basispolitiefunctionaris - ook wel generalist Gebiedsgebonden Politie (GGP) - bij de voormalige politieregio [naam regio/Eenheid] .
1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 is op
1 november 2010 de circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche (circulaire) in werking getreden (Stcrt. 2010, 19782). Een van de te harmoniseren onderwerpen is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior in de GGP’ (loopbaanbeleid). Dit loopbaanbeleid is de vastlegging van de binnen de politie gemaakte collectieve afspraken ten aanzien van de mogelijkheden tot doorstroming van ambtenaren binnen de GGP naar een volgend niveau of volgende functie. Voor de doorstroming van generalist GGP (schaal 7) naar senior GGP (schaal 8) is, voor zover hier van belang, als vereiste gesteld dat sprake is van ‘vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor senior GGP’. In april 2013 zijn nadere uitvoeringsafspraken vastgesteld. De korpschef heeft het loopbaanbeleid alsmede de uitvoeringsafspraken ten grondslag gelegd aan zijn beslissingen op verzoeken om doorstroming (bevordering).
1.3.
Appellant heeft op 18 december 2012 verzocht om bevordering op grond van het loopbaanbeleid. Naar aanleiding van dit verzoek is het functioneren van appellant over de periode november 2011 tot 31 december 2012 beoordeeld als boven de norm. De direct leidinggevende van appellant, R, heeft op 10 april 2013 op het ‘formulier verwachte geschiktheid’ verklaard dat appellant niet de verwachte geschiktheid heeft voor de functie van senior GGP.
1.4.
Na het voornemen daartoe, waarop appellant zijn zienswijze heeft gegeven, heeft de korpschef bij besluit van 11 november 2013 het verzoek van appellant afgewezen op de grond dat appellant geen positief advies heeft over de verwachte geschiktheid voor de functie van senior GGP.
1.5.
Bij besluit van 29 april 2014 heeft de korpschef het bezwaar tegen het besluit van
11 november 2013 ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag dat appellant niet in doorgaand gedrag op de elementen coördinatievermogen en coach/mentorschap het nodige heeft laten zien aan zijn leidinggevende. Door appellant ingebrachte verklaringen van wijkagenten C, E en J en brigadier D heeft de korpschef als te laat ingediend buiten beschouwing gelaten.
1.6.
Naar aanleiding van de tussenuitspraak van de rechtbank van 29 januari 2015 heeft de korpschef bij besluit van 5 maart 2015 (bestreden besluit), dat dient ter vervanging van het besluit van 29 april 2014, het bezwaar tegen het besluit van 11 november 2013 opnieuw ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit - met bepalingen over griffierecht en proceskosten - ongegrond verklaard. Overwogen is dat het in de tussenuitspraak van 29 januari 2015 geconstateerde gebrek bij het bestreden besluit is hersteld, nu de korpschef de verklaringen van brigadier D en van wijkagenten C, E en J nu wel bij zijn beoordeling heeft betrokken. Niet is gebleken dat het standpunt van de korpschef dat appellant (nog) niet beschikt over de verwachte geschiktheid voor senior GGP onjuist is of op onvoldoende gronden berust.
3. Appellant heeft betoogd dat het verzoek om bevordering ten onrechte is afgewezen, omdat hij op 31 december 2012 wel over de verwachte geschiktheid voor senior GGP beschikte. Blijkens het verslag van 27 juni 2012 van een dialoog had appellant bij een CMT-overleg in 2011, waarin alle medewerkers zijn gematcht, een 11 gescoord, wat betekent dat hij goed functioneert en doorgroeimogelijkheden heeft. Hij heeft zich in 2012 verder ontwikkeld door het structureel optreden als senior van dienst, waarbij hij met enige regelmaat zelfstandig (naar volle tevredenheid) seniordiensten heeft verricht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Vooropgesteld wordt dat binnen de voormalige politieregio [naam regio] met de invulling van het begrip verwachte geschiktheid door een beoordeling van twee elementen, coördinatievermogen en coach/mentorverantwoordelijkheid, binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling is gebleven. De betrokkene hoeft daaraan nog niet volledig te voldoen, maar moet daaraan wel in potentie voldoen. Om dat te kunnen beoordelen wordt in doorgaand gedrag en handelingen/activiteiten op alle facetten van het basispolitiewerk verwacht dat de betrokkene ten aanzien van deze elementen het nodige heeft laten zien aan zijn leidinggevende (uitspraak van 24 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3225).
4.1.2.
De nadere uitvoeringsafspraken bepalen dat de verwachte geschiktheid ontwikkelpunten mag bevatten. Desondanks mogen ontwikkelpunten, afhankelijk van hun aard en zwaarte, ook als een beletsel voor die verwachte geschiktheid worden gezien. Daarbij komt dat bij de uiteindelijke weging van de ontwikkelpunten aan de beoordelaar een zekere mate van vrijheid niet kan worden ontzegd (uitspraak van 21 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1443).
4.2.1.
De Raad ziet met de rechtbank geen aanleiding om appellant te volgen in zijn betoog dat de korpschef niet in redelijkheid tot een negatief oordeel heeft kunnen komen over appellants verwachte geschiktheid voor de functie van senior GGP.
4.2.2.
Aan het verslag van het functioneringsgesprek van 27 juni 2012 kan niet de betekenis worden toegekend die appellant daaraan gehecht wil zien. Zoals de korpschef (pas) ter zitting heeft verklaard staat de matrix-score 11 voor goed functioneren en doorgroeimogelijkheden na één of twee jaar, zodat daarmee niet is gezegd dat appellant op 31 december 2012 geschikt was voor senior GGP. Bovendien staat ook in het verslag dat appellant om te voldoen aan de competenties die behoren bij een brigadierfunctie zijn zichtbaarheid dient te ontwikkelen. Daartoe heeft hij in 2012 een cursus Persoonlijk profileren en overtuigend presenteren gevolgd en de mogelijkheid gekregen om onder begeleiding van D seniordiensten te verrichten.
4.2.3.
Uit het formulier verwachte geschiktheid van 10 april 2013 blijkt dat appellant een aantal competenties goed heeft ontwikkeld, waaronder het zelfstandig werken, maar dat hij van de competenties coördinatievermogen en coach/mentorschap nog onvoldoende heeft laten zien om een volgende carrièrestap te kunnen maken. Appellant heeft wel zelfstandig seniordiensten gedraaid, maar (nog) niet de voortgang van uitgezette opdrachten gecoördineerd en gecontroleerd en collega’s er niet op aangesproken als er geen uitvoering aan werd gegeven. Het op deze manier verrichten van seniordiensten betekent nog niet dat daarmee zijn verwachte geschiktheid voor de functie van senior GGP is komen vast te staan. De verklaring van D maakt dit niet anders. Volgens D heeft appellant de vereiste competenties wel laten zien in zijn vrijwilligerswerk als voorzitter bij de voetbalvereniging TVV, maar heeft appellant dit jammer genoeg niet gedeeld met zijn leidinggevenden en overige collega’s. Uit deze verklaring blijkt dan ook niet dat appellant deze competenties heeft laten zien in zijn werk als politieambtenaar.
4.3.
Uit 4.2.1 tot en met 4.2.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2017.
(getekend) J.N.A. Bootsma
(getekend) J. Smolders

HD