In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, een politieambtenaar, had hoger beroep ingesteld tegen de beoordeling van zijn functioneren over de periode van februari 2011 tot 1 maart 2013. De beoordeling was door het bevoegd gezag vastgesteld met een score van 3 (voldoende) op de hoofdonderdelen ‘Functievervulling’, ‘Resultaatafspraken’ en ‘Competenties’. De appellant betwistte de scores en stelde dat deze onterecht waren en dat hij recht had op een hogere score van 4.
De rechtbank had het beroep van de appellant gegrond verklaard en de korpschef opgedragen om opnieuw op het bezwaar te beslissen. De rechtbank oordeelde dat de gegeven scores onvoldoende waren onderbouwd, met name op het subonderdeel ‘communicatieve vaardigheden’. De korpschef had vervolgens een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, maar de appellant was het daar niet mee eens en ging opnieuw in beroep.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze was aangevochten. De Raad oordeelde dat de beoordeling van de appellant op alle (sub)onderdelen als voldoende was gewaardeerd en dat de appellant niet had aangetoond dat de scores onhoudbaar waren. De Raad benadrukte dat het aan de appellant was om aannemelijk te maken dat zijn functioneren boven de norm was, wat hij niet had gedaan. De Raad verklaarde het beroep tegen het nader besluit ongegrond en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.