ECLI:NL:CRVB:2016:1443

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 april 2016
Publicatiedatum
21 april 2016
Zaaknummer
14/6933 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van functioneren van politieambtenaar en geschiktheid voor seniorfunctie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, een politieambtenaar, had hoger beroep ingesteld tegen de beoordeling van zijn functioneren over de periode van februari 2011 tot 1 maart 2013. De beoordeling was door het bevoegd gezag vastgesteld met een score van 3 (voldoende) op de hoofdonderdelen ‘Functievervulling’, ‘Resultaatafspraken’ en ‘Competenties’. De appellant betwistte de scores en stelde dat deze onterecht waren en dat hij recht had op een hogere score van 4.

De rechtbank had het beroep van de appellant gegrond verklaard en de korpschef opgedragen om opnieuw op het bezwaar te beslissen. De rechtbank oordeelde dat de gegeven scores onvoldoende waren onderbouwd, met name op het subonderdeel ‘communicatieve vaardigheden’. De korpschef had vervolgens een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, maar de appellant was het daar niet mee eens en ging opnieuw in beroep.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze was aangevochten. De Raad oordeelde dat de beoordeling van de appellant op alle (sub)onderdelen als voldoende was gewaardeerd en dat de appellant niet had aangetoond dat de scores onhoudbaar waren. De Raad benadrukte dat het aan de appellant was om aannemelijk te maken dat zijn functioneren boven de norm was, wat hij niet had gedaan. De Raad verklaarde het beroep tegen het nader besluit ongegrond en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

14/6933 AW, 15/1243 AW, 15/3397 AW
Datum uitspraak: 21 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
7 november 2014, 14/118 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K. Kromhout hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft de korpschef op 12 januari 2015 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Dit besluit is gewijzigd bij besluit van 18 maart 2015.
Namens appellant heeft mr. Kromhout gronden aangevoerd tegen de nieuwe beslissing op bezwaar.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kromhout. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M. Meuser
.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is sinds 1 oktober 1993 als politieambtenaar aangesteld, laatstelijk in de functie van generalist Gebiedsgebonden Politie (GGP) bij de [eenheid] met taakaccent praktijkcoach.
1.2.
Met het oog op een in het kader van het loopbaanbeleid GGP in te dienen verzoek om door te stromen naar een seniorfunctie GGP, is op verzoek van appellant een beoordeling vastgesteld van zijn functioneren over de periode van februari 2011 tot 1 maart 2013. Op de hoofdonderdelen ‘Functievervulling’, ‘Resultaatafspraken’ en ‘Competenties’ is het functioneren gewaardeerd met een score 3 (voldoende). Op het merendeel van de subonderdelen in de beoordeling is het functioneren beoordeeld met een score 3 en op drie subonderdelen met een score 4. De eindconclusie van de beoordeling is eveneens een score 3.
1.3.
Bij besluit van 10 juli 2013 is deze beoordeling door het bevoegd gezag vastgesteld. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 5 december 2013 (bestreden besluit) in zoverre gegrond verklaard dat het subonderdeel ‘integriteit’ van het hoofdonderdeel ‘Competenties’ wordt gewaardeerd met een score 4 in plaats van een score 3. Het eindoordeel van de beoordeling is ongewijzigd een score 3. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag het loopbaanbeleid GGP. Eén van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een bevordering van generalist GGP naar senior GGP is een recente beoordeling ‘boven de norm’. Gelet op de beoordelingssystematiek [eenheid] betekent dit een beoordeling met een eindoordeel score 4. Nu appellant op alle hoofdonderdelen een score 3 heeft is het eindoordeel ‘voldoende’. Daarmee voldoet appellant niet aan een van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een bevordering naar senior GGP.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de korpschef opgedragen om opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van haar uitspraak. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd, nu de werkzaamheden van appellant als praktijkcoach ten onrechte zijn meegewogen. De rechtbank ziet hierin voorshands geen grond voor vernietiging, nu bij alle (sub)onderdelen ook toelichtingen zijn gegeven over het functioneren van appellant als generalist. De rechtbank is vervolgens nagegaan of de scores gelet op de gegeven toelichtingen houdbaar zijn en kwam tot het oordeel dat de toegekende scores voor het hoofdonderdeel ‘Functievervulling’ voldoende zijn onderbouwd. Ook de toegekende scores op het hoofdonderdeel ‘Resultaatafspraken’ kunnen de rechterlijke toets doorstaan. De rechtbank is van oordeel dat ‘communicatieve vaardigheden’ als subonderdeel van het hoofdonderdeel ‘Competenties’ onvoldoende is onderbouwd. Voorts heeft de korpschef niet onderbouwd in hoeverre de bij bestreden besluit gegeven score 4 voor het subonderdeel ‘integriteit’ gevolgen dient te hebben voor het eindoordeel van het hoofdonderdeel ‘Competenties’. Verder is ten onrechte geen potentieelbeoordeling opgemaakt. De korpschef dient dit alsnog te doen.
3.
De korpschef heeft bij besluit van 12 januari 2015, gewijzigd bij besluit van 18 maart 2015 (nader besluit), een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Appellant kan zich met dit nader besluit evenmin verenigen. De Raad zal dit besluit met toepassing van de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede in zijn beoordeling betrekken.
4. Naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
Hoger beroep (14/6933 AW)
4.1.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 13 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:905) is de toetsing van de inhoud van een beoordeling beperkt tot de vraag of gezegd moet worden dat die beoordeling op onvoldoende gronden berust. Bij negatieve oordelen moet het betrokken bestuursorgaan met concrete feiten onderbouwen dat dit oordeel niet op onvoldoende gronden berust. Niet doorslaggevend is dan of ieder feit juist is vastgesteld of geduid, het gaat erom of het totale beeld van de beoordeling deze toetsing doorstaat.
4.1.2.
In het geval van appellant zijn geen negatieve oordelen gegeven, maar is zijn functioneren op alle (sub)onderdelen en over het geheel (ten minste) als voldoende, en dus positief, gewaardeerd. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat als een ambtenaar positieve scores betwist omdat hij meent dat die scores (nog) hoger moeten zijn, het op zijn weg ligt om aannemelijk te maken dat die scores op onvoldoende gronden berusten en hoger hadden moeten zijn. Dat de in dit geval voorliggende beoordeling niet goed genoeg is voor doorstroming van appellant naar de functie van senior GGP levert geen grond op om de bewijslast in gevallen als deze bij het bestuursorgaan te leggen. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Raad van 30 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2547.
4.1.3.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de bij de hoofdonderdelen ‘Functievervulling’ en ‘Resultaatafspraken’ gegeven toelichtingen de op die onderdelen toegekende scores kunnen dragen. Gelet op 4.1.2 kan appellant niet worden gevolgd in zijn standpunt dat de korpschef op ieder (sub)onderdeel waarop een score 3 is gegeven nader had moeten motiveren waarom geen score 4 is gegeven. Appellant heeft betoogd dat hij door het ontbreken van een nadere motivering in bewijsnood is komen te verkeren omdat niet duidelijk is waaraan hij moet voldoen om een score 4 te behalen. Dit betoog slaagt niet. Appellant functioneert volgens de beoordeling op het niveau van zijn functie. Om aannemelijk te maken dat een nog positiever oordeel op zijn plaats was geweest, was het aangewezen geweest om, zo mogelijk aan de hand van voorbeelden, te laten zien dat het functioneren van appellant boven die eisen uit is gestegen. Vastgesteld moet worden dat appellant onvoldoende concreets in die richting heeft aangedragen en grotendeels heeft volstaan met het leveren van kritiek op de gegeven scores. De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat het ontwikkelgesprek van 12 oktober 2010 die onderbouwing niet kan leveren, nu dit gesprek ziet op het functioneren van appellant gedurende een periode gelegen vóór het beoordelingstijdvak en appellant in deze periode in een ander team ( [gemeente] ) werkzaam was. Het beroep dat appellant heeft gedaan op het gelijkheidsbeginsel is niet nader onderbouwd en kan daarom niet slagen.
4.2.
Het voorgaande betekent dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, zal worden bevestigd.
Nader besluit (15/1243 AW en 15/3397 AW)
4.3.1.
Van het nader besluit maakt deel uit een aangepaste beoordeling en een potentieelbeoordeling.
4.3.2.
De korpschef heeft de beoordeling aangepast door met inachtneming van score 4 voor het subonderdeel ‘integriteit’ het eindoordeel voor het hoofdonderdeel ‘Competenties’ vast te stellen op score 4. De korpschef heeft zich daarbij wat betreft het subonderdeel ‘communicatieve vaardigheden’ op het standpunt mogen stellen dat de actie ‘preventief fouilleren’ een routinecontrole betrof en appellant als één van de locatiecommandanten de zaken aldaar heeft begeleid. Dit betreft een taak die elke goed functionerende hoofdagent zou moeten kunnen uitvoeren. De e-mail van projectleider [naam] van 20 november 2012 over de bijdrage van appellant aan het slagen van deze actie is daarom geen aanleiding om de score voor het subonderdeel ‘communicatieve vaardigheden’ te verhogen naar een score 4.
4.3.3.
Het betoog van appellant dat de score voor het hoofdonderdeel ‘Functievervulling’ eveneens naar boven moet worden bijgesteld, nu zijn werkzaamheden als praktijkcoach niet langer mogen worden meegewogen, slaagt niet. Weliswaar kan uit het eindoordeel over het hoofdonderdeel ‘Functievervulling’ de indruk ontstaan dat het vervullen van de coachrol heeft geleid tot een lagere score en het niet meewegen van deze rol dient te leiden tot een hogere score, doch dit laat onverlet dat aan appellant op alle subonderdelen waarop hij als generalist is beoordeeld, te weten ‘surveillance, toezicht, controle en handhaving’, ‘opsporing’, ‘afhandeling meldingen’ en ‘contacten’, een score 3 is toegekend. Deze scores, die de korpschef voldoende heeft toegelicht, hebben logischerwijs voor het hoofdonderdeel ‘Functievervulling’ kunnen leiden tot een eindscore 3. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de gegeven scores voor deze subonderdelen onhoudbaar zijn en dienen te worden gewijzigd in een score 4.
4.3.4.
Appellant heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat voor het hoofdonderdeel ‘Resultaatafspraken’ als eindoordeel een score 4 gegeven had moeten worden. Zijn betoog dat de werkzaamheden als praktijkcoach in zijn nadeel zijn meegewogen op dit onderdeel, wordt niet gevolgd. Voor zover in het eindoordeel is verwezen naar de werkzaamheden van appellant als praktijkcoach, heeft de korpschef slechts beoogd de resultaatafspraken waaraan appellant diende te voldoen, met het oog op deze werkzaamheden te versoepelen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de voor hem gemaakte resultaatafspraken onvoldoende naar beneden zijn bijgesteld.
4.3.5.
Ook de door de korpschef opgemaakte potentieelbeoordeling kan in rechte standhouden. Tegenover duidelijke positieve kwalificaties staan ontwikkelpunten op belangrijke aandachtsgebieden als ‘communicatieve vaardigheden’ en ‘resultaatgerichtheid’. De eindconclusie dat appellant nog niet geschikt is te achten voor de seniorfunctie kan daarmee door de inhoud van de potentieelbeoordeling worden gedragen. Het betoog van appellant dat de korpschef geen ontwikkelpunten in de potentieelbeoordeling mag opnemen en dat hij daarop tijdig gewezen had moeten worden ten einde deze te kunnen verbeteren, slaagt niet. De aanwezigheid van deze ontwikkelpunten hoeft volgens de Uitvoeringsafspraken loopbaanbeleid GGP (HAP II) niet in de weg te staan aan een geschiktheidsoordeel voor de seniorfunctie. Dat betekent echter niet dat dergelijke ontwikkelpunten, afhankelijk van hun aard en zwaarte, niet ook als een beletsel voor die verwachte geschiktheid mogen worden gezien. Bij de uiteindelijke weging van de ontwikkelpunten kan immers aan de beoordelaar een zekere mate van vrijheid niet worden ontzegd.
4.4.
Het voorgaande betekent dat het beroep tegen het nader besluit ongegrond moet worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 12 januari 2015, zoals gewijzigd bij besluit van
18 maart 2015, ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en M.T. Boerlage en G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als leden, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 april 2016.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) A. Mansourova

HD