ECLI:NL:CRVB:2017:530

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 februari 2017
Publicatiedatum
15 februari 2017
Zaaknummer
16/56 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengeld en geschiktheid voor de functie van productiemedewerker pluimveeslachterij

In deze zaak gaat het om de beëindiging van het ziekengeld van appellant, die zich had ziek gemeld wegens toegenomen nek- en rugklachten. Appellant ontving eerder een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en later op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uwv heeft appellant hersteld verklaard en vastgesteld dat hij geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij geschikt werd geacht voor de functie van productiemedewerker pluimveeslachterij. Appellant was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat zijn lichamelijke en psychische klachten door het Uwv zijn onderschat. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het Uwv terecht de functies heeft aangemerkt als maatstaf arbeid. De Raad oordeelde dat appellant geschikt was voor de functie van productiemedewerker pluimveeslachterij en dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist was. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

16/56 ZW
Datum uitspraak: 15 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 november 2015, 15/3759 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te Breda (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.P.A. Thoonen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. Thoonen heeft bericht dat hij zich heeft onttrokken als gemachtigde.
Appellant heeft nadere medische informatie ingediend. Het Uwv heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 januari 2017, waar appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M.P.W.M. Wiertz.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontving een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die vanaf 11 maart 2008 is berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%, en een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet toen hij zich op 18 november 2010 ziek meldde wegens onder meer toegenomen nek- en rugklachten.
1.2.
Na het verstrijken van de wachttijd van 104 weken na 18 november 2010 en op basis van verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, heeft het Uwv bij besluit van
6 november 2012 de WAO-uitkering van appellant ongewijzigd voortgezet. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat appellant met zijn beperkingen in staat is de in het kader van deze WAO-beoordeling geselecteerde functies te vervullen. Het gaat om de functies productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie (eenvoudige machines bedienen)
(SBC-code 111172), productiemedewerker (samenstellen van producten) (SBC-code 111180) en snackbereider (handmatig) (SBC-code 111071). Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is door het Uwv ongegrond verklaard bij besluit van 7 maart 2013. De rechtbank heeft het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Op 20 november 2013 heeft appellant zich opnieuw ziek gemeld wegens toegenomen klachten. Daarbij heeft appellant ook psychische klachten genoemd. Appellant is in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft een verzekeringsarts appellant met ingang van 29 december 2014 hersteld verklaard en heeft het Uwv bij besluit van
22 december 2014 vastgesteld dat appellant geen recht meer heeft op ziekengeld met ingang van 29 december 2014, omdat hij met ingang van deze datum niet ongeschikt is geacht tot het vervullen van de bij de WAO-beoordeling geselecteerde functie van productiemedewerker pluimveeslachterij. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van 23 april 2015 (bestreden besluit). Daaraan heeft het Uwv een rapport van 30 maart 2015 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 22 april 2015 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag gelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat zijn lichamelijke en psychische klachten door het Uwv zijn onderschat. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn standpunt een brief van 8 februari 2016 van drs. R. Allaali, psycholoog/psychotherapeut en behandelaar van appellant, en informatie van 20 december 2016 van E. Sanders, radioloog, ingezonden. Appellant acht de functie productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie niet geschikt voor hem. Daartoe heeft appellant aangevoerd dat het werkzaam zijn in die functie riskant is omdat er messen aanwezig zijn en hij last heeft van een stoornis in de impulsbeheersing.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak verzocht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering op grond van de WAO (of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen). Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die zijn geselecteerd bij de laatste vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid. In dit geval betreft het een functie van productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie, te weten productiemedewerker pluimveeslachterij.
4.1.2.
In artikel 19aa, eerste lid, van de ZW is bepaald dat een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht heeft op ziekengeld indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als bedoeld in artikel 19; en;
b. hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
4.1.3.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, onder a en b, van de ZW kan na 52 weken ongeschiktheid tot werken dus eerst recht op ziekengeld ontstaan als wordt voldaan aan zowel de onder a als b genoemde vereisten. Uit deze bepaling vloeit eveneens voort dat indien een verzekerde geschikt dient te worden geacht voor zijn arbeid als bedoeld in artikel 19 van de ZW, hij geen aanspraak kan maken op ziekengeld. Dit betekent dat het Uwv in het kader van een eerstejaarsziektewetbeoordeling in de situatie dat de verzekerde terecht geschikt wordt geacht voor het verrichten van zijn arbeid, met deze toets kan volstaan. De toets of een verzekerde slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, zoals bedoeld in artikel 19aa, eerste lid, onder b, van de ZW, kan dan achterwege blijven.
4.2.
Onder toepassing van het voorgaande wordt vastgesteld dat het Uwv met juistheid de in 1.2 genoemde functies heeft aangemerkt als de maatstaf arbeid. Beoordeeld moet worden of het Uwv appellant terecht in staat heeft geacht tot het vervullen van de functie productiemedewerker pluimveeslachterij met ingang van 29 december 2014 en daarmee of het Uwv heeft kunnen volstaan met deze toets.
4.3.
Volgens het rapport van 8 september 2014 van de verzekeringsarts heeft appellant zich ziek gemeld met psychische klachten en rugklachten. Op basis van zijn onderzoek heeft deze arts vastgesteld dat medische behandeling voor de genoemde klachten niet of nauwelijks meer plaatsvindt en dat de beperkingen stationair zijn. Deze verzekeringsarts heeft appellant beperkt geacht als gevolg van zijn rug- en psychische klachten en die beperkingen neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 8 september 2014. Appellant wordt in staat geacht te werken in een rustige omgeving met relatief rustig werk, niet te veel druk en stress en zonder hinder van collega’s. Volgens het arbeidskundig rapport van 23 december 2014 is de functie productiemedewerker pluimveeslachterij passend voor appellant. Het besluit van
22 december 2014 heeft voor appellant aanleiding gevormd naar de huisarts te gaan die hem vervolgens heeft verwezen naar GGZ. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft informatie opgevraagd bij de behandelaar van appellant en de vervolgens ontvangen brief van 16 maart 2015 van drs. Aallali, die een dysthyme stoornis en een stoornis in de impulsbeheersing (NAO) heeft vastgesteld, bij zijn beoordeling betrokken. Appellant is aanvullend beperkt geacht voor onregelmatigheid en nachtdiensten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 22 april 2015 vervolgens uitgebreid en inzichtelijk gemotiveerd dat de functie van productiemedewerker pluimveeslachterij geschikt is voor appellant omdat het fysiek licht nek- en been besparende arbeid betreft met een voorspelbare werksituatie zonder sterk wisselende taakinhoud. Het samenwerken in deze functie is beperkt omdat sprake is van een eigen en afgebakende taak en daarin geen conflicten in een face tot face contact hoeven te worden gehanteerd. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het onderzoek zorgvuldig is geweest en dat het Uwv appellant terecht geschikt heeft geacht voor deze functie.
4.4.
In hoger beroep heeft appellant medische informatie overgelegd van drs. Aallali en van de radioloog. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich gemotiveerd en met juistheid op het standpunt gesteld dat de daarin vermelde gegevens al bekend waren. Deze informatie leidt niet tot twijfel aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit omdat de artsen van het Uwv kenbaar rekening hebben gehouden met de lichamelijke en psychische aandoeningen van appellant.
4.5.
Het voorgaande betekent dat het Uwv heeft kunnen volstaan met de toets die voortvloeit uit artikel 19aa, eerste lid, onder a, van de ZW, bezien in samenhang met artikel 19 van de ZW. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dat betekent dat er geen grond is voor de door appellant gevorderde schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente over een na te betalen uitkering.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en E.W. Akkerman en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2017.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) B. Dogan
IvR