ECLI:NL:CRVB:2017:509

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 februari 2017
Publicatiedatum
15 februari 2017
Zaaknummer
15/6262 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatschappelijke opvang op grond van de Wmo met betrekking tot vreemdelingen en de rol van Vrijheidsbeperkende Locaties

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had een aanvraag voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) afgewezen. De betrokkene, een vreemdeling, had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank in een eerdere uitspraak de beroepen tegen de bestreden besluiten gegrond had verklaard, maar dat het college in hoger beroep ging tegen deze uitspraak.

De Raad heeft overwogen dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen. Dit is in lijn met eerdere uitspraken van de Raad, waarin werd vastgesteld dat vreemdelingen gebruik kunnen maken van opvang in een VBL, en dat deze opvang in het algemeen als voldoende wordt beschouwd. De Raad concludeert dat de opvang in een VBL een adequate oplossing biedt en dat de afwijzing van de aanvraag op grond van de Wmo terecht was.

De uitspraak van de Raad leidt tot de vernietiging van de eerdere uitspraak van de rechtbank en de ongegrondverklaring van het beroep tegen het bestreden besluit II. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

15/6262 WMO, 15/6263 WMO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 juli 2015, 14/5528 en 15/468 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
[betrokkene] (betrokkene)
Datum uitspraak: 15 februari 2017
PROCESVERLOOP
Het college heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting in de zaken 15/5592, 15/5593, 15/6262, 15/6263, 15/5598, 15/6224, 15/5618, 15/6226, 15/5619, 15/6250, 15/5621, 15/6252, 15/5688, 15/6253, 15/5689, 15/6232, 15/5690, 15/6254, 15/5985, 15/6255, 15/6019, 15/6221, 15/6020, 15/6227, 15/6022, 15/6228, 15/6023, 15/6229, 15/6024, 15/6225, 15/6026, 15/6251, 15/6102, 15/6231, 15/6103, 15/6222, 15/6104, 15/6249, 15/6107, 15/6223, 15/6108, 15/6257, 15/6162, 15/6230, 15/6220, 15/6261, 15/6269, 15/6907, 15/6338, 15/6910, 15/6339, 15/6892, 15/6340, 15/6895, 15/6341, 15/6891, 15/6342, 15/6883, 15/6343, 15/6908, 15/6344, 15/6912, 15/6345, 15/6882, 15/6348, 15/6896, 15/6346, 15/6893, 15/6271 en 15/6888 heeft gevoegd plaatsgehad op 20 juli 2016. Namens betrokkene is verschenen mr. W.G. Fischer. Het college is, met bericht, niet verschenen. Na behandeling ter zitting zijn de zaken weer gesplitst.
De Raad heeft het onderzoek in de onderhavige heropend omdat het niet volledig is geweest. Partijen hebben vervolgens nadere stukken ingediend en toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten. Daarop is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene is een vreemdeling als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) die, op grond van het in de artikelen 10 en 11 van de Vw 2000 opgenomen koppelingsbeginsel, ten tijde hier van belang geen aanspraak had op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen.
1.2.
Op 28 december 2013 heeft betrokkene bezwaar gemaakt tegen de voorwaarden waaronder hij wordt opgevangen in de Vluchthaven aan de Havenstraat te Amsterdam.
1.3.
Het college heeft het bezwaarschrift van 28 december 2013 aangemerkt als aanvraag om opvang als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en deze aanvraag bij besluit van 22 april 2014 afgewezen. Betrokkene heeft hiertegen op 25 april 2014 bezwaar gemaakt.
1.4.
Op 29 mei 2014 heeft betrokkene een aanvraag gedaan om continuering van de opvang in de Havenstraat.
1.5.
Betrokkene heeft, voor zover hier van belang, op 11 augustus 2014 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar van 25 april 2014 en het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 29 mei 2014. Voorts heeft betrokkene de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht voorlopige voorzieningen te treffen.
1.6.
Bij besluit van 20 augustus 2014 (bestreden besluit I) heeft het college het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 22 april 2014 ongegrond verklaard.
1.7.
Het college heeft de aanvraag van 29 mei 2014 aangemerkt als aanvraag om opvang als bedoeld in de Wmo en deze aanvraag bij besluit van 27 augustus 2014 afgewezen. Hiertegen heeft betrokkene op 29 augustus 2014 bezwaar gemaakt.
1.8.
Bij uitspraak van 16 september 2014, met kenmerken 14/5041, 14/5047, 14/5086 en 14/5951, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank de beroepen tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard, het beroep tegen bestreden besluit I ongegrond verklaard en de verzoeken om voorlopige voorzieningen te treffen afgewezen. Betrokkene heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld en de voorzieningenrechter van de Raad verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.9.
Bij uitspraak van 17 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4260, heeft de voorzieningenrechter van de Raad vastgesteld dat de voorzieningenrechter van de rechtbank met toepassing van artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het college heeft opgedragen op het bezwaar van 29 augustus 2014 te beslissen en dat in hoger beroep alleen de ongegrondverklaring van het beroep tegen bestreden besluit I voorligt. De voorzieningenrechter van de Raad heeft de uitspraak van 16 september 2014 vervolgens bevestigd voor zover aangevochten en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
1.10.
Bij besluit van 14 januari 2015 (bestreden besluit II) heeft het college het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 27 augustus 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten I en II gegrond verklaard, de bestreden besluiten I en II vernietigd, de besluiten van 22 april 2014 en 27 augustus 2014 herroepen en bepaald dat betrokkene recht heeft op maatschappelijke opvang op grond van de Wmo overeenkomstig de bed-bad-broodvoorziening.
3. Betrokkene en het college hebben hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Betrokkene heeft het hoger beroep na de heropening van het onderzoek ter zitting ingetrokken, zodat alleen het hoger beroep van het college ter beoordeling voorligt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het hoger beroep gericht tegen de zaak met kenmerk 14/5528
4.1.
De Raad stelt vast dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak voor de tweede keer uitspraak heeft gedaan op een beroep tegen bestreden besluit I. Hiervoor biedt het systeem van rechtsbescherming zoals dat is neergelegd in de Awb geen ruimte. Dit leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op de zaak met kenmerk 14/5528, niet tot stand had mogen komen en in zoverre moet worden vernietigd.
Het hoger beroep gericht tegen de zaak met kenmerk 15/468
5.1.
De beroepsgrond van het college dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo‑opvang doet vervallen, slaagt. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 26 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3803, heeft overwogen mag ervan worden uitgegaan dat een vreemdeling als betrokkene van de opvang in een VBL gebruik kan maken, dat de opvang in een VBL in het algemeen aangemerkt kan worden als een voldoende voorziening in het bieden van opvang en dat met plaatsing in een VBL voldoende invulling wordt gegeven aan de uit het internationaal recht voortvloeiende positieve verplichting opvang te bieden. Daarmee is de opvang in een VBL een aan de Wmo voorliggende voorziening die de noodzaak van opvang op grond van die wet wegneemt.
5.2.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van het college slaagt en dat de aangevallen uitspraak ook voor zover deze betrekking heeft op de zaak met kenmerk 15/468 voor vernietiging in aanmerking komt. Aan een beoordeling van de andere gronden van het hoger beroep van het college wordt niet toegekomen. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond verklaren.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat in beide zaken geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2017.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) M.S.E.S. Umans

RB