ECLI:NL:CRVB:2017:457

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 februari 2017
Publicatiedatum
9 februari 2017
Zaaknummer
16/1875 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van eerdere uitspraak inzake aansprakelijkheid korpschef politie

Op 2 februari 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 17 december 2015. Het verzoeker, vertegenwoordigd door mr. E.H.J.M. Dohmen, vroeg om herziening van de uitspraak waarin de rechtbank Limburg op 23 januari 2015 het beroep tegen het besluit van de korpschef van politie ongegrond had verklaard. Dit besluit betrof de weigering van de korpschef om aansprakelijkheid te erkennen voor twee incidenten waarbij verzoeker betrokken was, waaronder een inval op 10 april 2002. De Raad oordeelde dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat de korpschef tekortgeschoten was in zijn zorgplicht, en dat er geen sprake was van buitensporigheid in de werkomstandigheden van verzoeker.

In het verzoek om herziening richtte verzoeker zich specifiek tegen het oordeel van de Raad over de inval op 10 april 2002. Verzoeker stelde dat de escalatie van de actie wel voorzienbaar was en overhandigde een rapport van de DSP-Groep ter onderbouwing. De korpschef betwistte dit en stelde dat het rapport niet relevant was voor de specifieke gebeurtenis. De Raad concludeerde dat de overgelegde rapportage niet voldeed aan de voorwaarden voor herziening zoals gesteld in artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad oordeelde dat verzoeker niet had aangetoond dat er nieuwe feiten of omstandigheden waren die tot een andere uitspraak zouden hebben geleid.

De Raad wees het verzoek om herziening af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door J.N.A. Bootsma, in tegenwoordigheid van griffier J.L. Meijer, en werd openbaar uitgesproken op 2 februari 2017.

Uitspraak

16/1875 AW, 16/1877 AW
Datum uitspraak: 2 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 17 december 2015, 15/831 en 15/3617 (uitspraak van de Raad)
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. E.H.J.M. Dohmen, advocaat, gevraagd om herziening van de uitspraak van de Raad (ECLI:NL:CRVB:2015:4615).
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 december 2016. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. Dohmen. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C.J. van den Brekel, advocaat, en A.F.J. Korste.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij de uitspraak van de Raad is de uitspraak van de rechtbank Limburg van 23 januari 2015, 13/3722, vernietigd en het beroep tegen het besluit van 12 november 2013 ongegrond verklaard. Met dit besluit heeft de korpschef zijn besluit van 8 mei 2013, waarbij hij heeft geweigerd aansprakelijkheid te erkennen voor een tweetal voorvallen waarbij verzoeker betrokken is geweest, gehandhaafd. Het betreft de inval in [locatie] in [gemeente] op 10 april 2002 en een gebeurtenis in 2007. In de uitspraak van de Raad is geoordeeld dat verzoeker wat betreft de inval in [locatie] op 10 april 2002 niet aannemelijk heeft gemaakt dat de korpschef bij het treffen van voorzorgsmaatregelen, het geven van leiding of het verschaffen van nazorg zodanig tekortgeschoten is dat mede gelet daarop gezegd moet worden dat de werkomstandigheden van verzoeker - in het licht van zijn functie - een buitensporig karakter hadden. Nu aldus niet is voldaan aan het vereiste van naar objectieve maatstaven gemeten buitensporigheid kan geen aansprakelijkheid wegens schending van de zorgplicht worden aangenomen. Ook bij de gebeurtenis in 2007 is geen sprake van naar objectieve maatstaven gemeten buitensporigheid.
2.1.
Het verzoek om herziening richt zich alleen tegen het oordeel van de Raad over de inval in [locatie] . In de uitspraak van de Raad is overwogen: “Appellant (de korpschef) heeft aannemelijk gemaakt dat de escalatie van de actie [locatie] niet voorzienbaar was. [locatie] stond voor deze actie wel bekend om zijn autohandel, belastingontduiking en overtreding van milieuregels, maar had geen geweldshistorie.” Verzoeker meent dat de escalatie wel voorzienbaar was en heeft ter onderbouwing van dit standpunt de rapportage ‘Maatschappelijke Onrust - Leerzame voorbeelden, historie, literatuur en meer’ van 8 augustus 2007 van de DSP-Groep overgelegd.
2.2.
De korpschef heeft zich op het standpunt gesteld dat geen aanleiding bestaat om tot herziening over te gaan. Niet valt in te zien waarom verzoeker niet redelijkerwijs voor de uitspraak van de Raad bekend had kunnen zijn met het overgelegde rapport, nu dit dateert uit 2007 en raadpleegbaar is via internet. Verder bevat het rapport, voor zover dat gaat over [locatie] , volgens de korpschef nauwelijks feiten, is het vrijwel geheel gebaseerd op nieuwsberichten en Wikipedia en ziet het niet op de specifieke gebeurtenis van 10 april 2002.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Het bijzondere rechtsmiddel van herziening is niet gegeven om - eventueel op basis van andere argumenten - een hernieuwde discussie over de zaak te voeren, noch om een discussie over de betrokken uitspraak te openen, maar strekt er in beginsel toe om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te redresseren. Slechts aangelegenheden van feitelijke aard kunnen tot herziening leiden (uitspraak van de Raad van 26 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2180).
3.3.
In wat verzoeker bij het verzoek om herziening heeft aangevoerd heeft de Raad geen feiten of omstandigheden aangetroffen die voldoen aan de drie in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb omschreven, cumulatieve voorwaarden.
3.4.
Niet is gebleken dat de via internet raadpleegbare rapportage van 8 augustus 2007 die verzoeker heeft overgelegd redelijkerwijs niet al vóór de uitspraak van de Raad bij hem bekend kon zijn. Anders dan verzoeker ter zitting heeft gesteld is de voorzienbaarheid van de escalatie bij de inval in [locatie] op 10 april 2002 ook voor de uitspraak van de Raad onderwerp van de procedure geweest.
3.5.
Als al zou zijn voldaan aan de vereisten van artikel 8:119, eerste lid, aanhef en onder a
en b, van de Awb, dan bevat de overgelegde rapportage geen feiten en omstandigheden die voldoen aan het vereiste van artikel 8:119, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb. Daargelaten de juistheid van wat vermeld staat in de overgelegde rapportage, ziet deze niet op de gebeurtenissen rondom de inval in [locatie] op 10 april 2002.
3.6.
Uit 3.1 tot en met 3.5 volgt dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2017.
(getekend) J.N.A. Bootsma
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

HD